De Haagse meubelkunst nam vanaf de achttiende eeuw een grote vlucht toen de Duitse immigrant Matthijs Horrix zich in de residentiestad vestigde om aan de Spuistraat een atelier te openen. ‘In de Commode van Paris’ noemde hij zijn bedrijf, een naam die zijn Franse oriëntatie duidelijk weergaf. 

 Prent meubelfabriek Horrix uit 1879Prent meubelfabriek Horrix uit 1879

Laatste trends

Het Frankrijk van de Lodewijken gaf in Europa de toon aan waar het ging om interieurkunst. Horrix volgde de laatste trends op de voet en dat viel in goede smaak bij de internationaal georiënteerde Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van de Hollandse stadhouder. De prinses was uiterst ingenomen met de elegante creaties van Horrix en bestelde talrijke meubels bij hem, zowel voor eigen gebruik als voor haar kinderen prins Willem en prinses Louise. 

De hofstad, een magneet voor talent

Het Haagse schrijnwerkersgilde had inmiddels een uitstekende naam opgebouwd. Net zoals Parijs wereldberoemde Duitse meubelkunstenaars aantrok, werkte ook de modieuze en internationaal georiënteerde hofstad als een magneet op Duits meubelmakerstalent. De paleizen voor het eerste koningspaar van Nederland, Lodewijk Napoleon en Hortense Bonaparte, werd voor hun bewoning in gereedheid gebracht. De vorst maakte geen gebruik van de Franse hof-meubelmaker, maar deed een beroep op Haagse meubelmakers. Schrijnwerkers uit de residentiestad zoals Albert Eeltjes en Gerrit Noordanus en de Duitse Eduard Muller en Johannes Abraham Schick, voorzagen onder meer het Paleis op de Dam, Het Loo, Huis Ten Bosch, Paleis Noordeinde, Paviljoen Welgelegen en Paleis Soestdijk van meubilair. 

Gedetailleerde ontwerptekening woonkamer van meubelfabriek Pander. 1930Gedetailleerde ontwerptekening woonkamer van meubelfabriek Pander. 1930

Meubels in heersende burgersmaak

Ook na Lodewijk Napoleons vertrek continueerden Haagse meubelmakers hun werk voor het hof. Nu niet in de achttiende eeuwse stijl van de Franse Lodewijken, of als Napoleons ontwerpers, maar in de heersende burgersmaak. De allerlaatste meubeltypen gefabriceerd door Schick, Horrix, Mutters en Pander in neo-gotische, -rococo of -renaissancetrant vonden hun weg naar de paleizen van de Oranjes. 

Meubelfabriek van Mutters. Maker onbekend, 1900Meubelfabriek van Mutters. Maker onbekend, 1900

Massaproductie zonder artistiek niveau

Rond 1850 deed de machine steeds meer haar intrede. Nieuwe meubelwerkplaatsen konden de omvang van een grote fabriek met honderden werknemers bereiken. Het atelier van Matthijs Horrix maakte plaats voor de ‘Anna Paulowna Meubelfabriek’. Mutters groeide uit tot ‘Koninklijke Nederlandse Meubelfabriek H.P. Mutters en Zoon’ met imposante panden aan het Piet Heinplein en Klaas Panders mattenwinkel werd ‘Panders Meubelfabriek’ met locaties te Den Haag, Rotterdam en Amsterdam. De massaproductie ging echter ten koste van het artistieke niveau. De glorietijd van het ambachtelijke meubelmakersvak was ten einde. Om het tij te keren huurde men belangrijke ontwerpers in als Hendrik Wouda en boorde men nieuwe markten aan. Pander ging zich toeleggen op de fabricage van vliegtuigen, terwijl Mutters interieurs van oceaanstomers voor zijn rekening nam, waaronder de roemruchte Titanic. Het vakmanschap ging gelukkig niet geheel verloren.

 


Dit artikel is onderdeel van een reeks artikelen gepubliceerd in Den Haag Centraal, geschreven door (oud) medewerkers van het Haags Gemeentearchief.

Auteur: Reinier Horjus