Herdenkingsmonumenten Trekvlietplein
Op het Trekvlietplein staan de herdenkingsmonumenten waar gevallen Haagse ambtenaren herdacht worden. De monumenten werden in de eerste jaren na de oorlog vervaardigd en bevonden zich voorheen bij de verschillende gemeentelijke diensten. Deze herdenkingsmonumenten werden in 2012 op deze plaats samengebracht. Daarnaast zijn in 2025 de 3 monumenten die in het stadhuis aan het Spui hingen ook toegevoegd aan deze bijzondere herdenkingsplek.
De ambtenaren van wie de namen op de monumenten staan, zijn allen slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De oorlogsverhalen van deze mensen zijn niet alleen aangrijpende en vaak ook indrukwekkende persoonlijke geschiedenissen, maar leveren ook kleine verhalen op over de gemeente in de oorlogsjaren.
Herdenkingsmonumenten aan het Trekvlietplein in Den Haag. Fotograaf Emmy de Graaf
Slachtoffers Gemeentesecretarie
(Voorloper van de Bestuursdienst en de Dienst Publiekszaken)
Willem Cornelis van Aelst
Geboren op 15 maart 1921 te Den Haag, overleden op 10 mei 1945 in het concentratiekamp Ebensee bij Mauthausen (Oostenrijk); zoon van Simon van Elst en Johanna Lena Korver. Hij was ongehuwd.
Willem Cornelis van Aelst is opgegroeid in Den Haag. Zijn vader had een kruidenierszaak aan de Beeklaan 343. Na het overlijden van zijn vader in 1940, neemt zijn broer Cornelis Gijsbertus de winkel over. Willem Cornelis van Aelst woonde in de oorlog bij zijn moeder aan de Caen van Necklaan 259 in Rijswijk.
Van Aelst volgde een opleiding tot radio-telegrafist. Op 30 maart 1942 kwam hij als ambtenaar van de gemeente Den Haag bij de Crisis- en Distributiedienst te werken. Hij was lid van het verzet en hielp honderden mensen aan vervalste documenten en distributiekaarten.
De Duitse politie arresteerde hem op 30 mei 1944 wegens het verstrekken van valse papieren en sabotage. Via de Scheveningse strafgevangenis en kamp Vught werd hij op transport gesteld naar Duitsland. Na de oorlog was lange tijd onbekend waar Willem Cornelis van Aelst was omgekomen. Nog in 1951 stond zijn naam vermeld in de Nederlandse Staatscourant in een lijst van vermiste Hagenaars, die als overleden werden beschouwd.
Inmiddels weten we dat Van Aelst vast zat in de Duitse concentratiekampen Sachsenhausen en Neuengamme en uiteindelijk in Oostenrijk in het beruchte strafkamp Mauthausen terecht is gekomen. Hij werd geplaatst in kamp Ebensee een nevenvestiging (‘Aussenlager') van het concentratiekamp Mauthausen. Hier stierf hij door ziekte of uitputting na de bevrijding van het kamp op 10 mei 1945.
In park Hofrust in Rijswijk is een speciaal herdenkingsmonument voor de in de oorlog omgekomen inwoners van Rijswijk opgericht. Hierop staat de naam van Willem Cornelis van Aelst vermeld.
Eleazar Blei Weissmann
Geboren op 30 april 1907 te Den Haag, overleden op 20 februari 1945 te Rotterdam; zoon van Murdèhay Birr Blei Weissmann en Lea Galloen. Hij was ongehuwd.
Eleazar Blei Weissmann is in Den Haag geboren, maar droeg bij zijn geboorte de Turkse nationaliteit. In 1923 verwierf het gehele gezin Blei Weissmann de Nederlandse nationaliteit.
Na zijn studie werd hij leraar Staatswetenschappen. Daarnaast was hij sinds 15 maart 1939 werkzaam als ambtenaar bij de Crisis- en Distributiedienst op de Gemeentesecretarie van Den Haag. Op 1 maart 1941 is hij op last van de Duitse bezetter gedwongen ontslagen vanwege zijn Joodse achtergrond. Ook zijn broer mr. Maurits Blei Weissmann is op deze dag ontslagen.
Als onderduiker raakte hij bij het verzet betrokken. Hij was in Delft actief in de verzetsgroep van Jan Bruinsma en medewerker van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) in het district Delft. Blei Weissmann was een van de oprichters van het illegale blad De Gids, dat in Delft in een oplage van duizend exemplaren verscheen.
Tot aan zijn arrestatie werkte hij mee aan dit blad onder de schuilnaam Eduard van Wijk. Ook was hij betrokken bij de verspreiding van het blad Toekomst.
Eleazar Blei Weissmann is op 8 februari 1945 gearresteerd. Hij zat korte tijd vast in het gebouw van de Landwacht (hulppolitie van de Duitse bezetter, die voornamelijk uit NSB'ers bestond) aan het Noordeinde 20 in Delft, daarna is hij overgebracht naar het politiebureau aan het Haagseveer in Rotterdam.
Als represaille voor een aanslag op een SS'er is Eleazar Blei Weissmann - onder zijn schuilnaam Eduard van Wijk - samen met negen andere verzetsmannen op 20 februari 1945 voor het gebouw Nijverheid en Handel op de Coolsingel 75 in Rotterdam gefusilleerd.
Ter nagedachtenis aan de gefusilleerde verzetslieden is bij de ingang van het gebouw aan de Coolsingel een verzetskruis aangebracht. Hierop staat de naam van Eleazar Blei Weissmann vermeld.
De vader en moeder van Eleazar Blei Weissmann kwamen om in Auschwitz. Alleen zijn broer Maurits Blei Weissmann overleefde als onderduiker de oorlog. Hij was van 1965 tot 1974 gemeentesecretaris van Den Haag.
Frans Britzel
Geboren op 13 september 1920 te Borculo, overleden op 7 oktober 1944 te Rijswijk Z-H; zoon van Frans Britzel en Grietje Tjitska Furda, beiden werkzaam als ambtenaar bij de gemeente Den Haag. Frans was ongehuwd.
Frans Britzel was oorspronkelijk werkzaam als tekenaar bij Rijkswaterstaat. Hij heeft in de oorlog ontslag genomen bij deze werkgever om meer illegaal werk te kunnen verrichten.
Al vanaf 1941 was Britzel betrokken bij het verzet. Hij schrijft in 1941 in zijn dagboek: `Ik ben ingedeeld bij een groepje dat overvallen op wapendepots en distributiekantoren moet voorbereiden'. Zijn schuilnamen in het verzet waren Pim van Doorn en Frans v.d. Kade.
Hij had een leidende rol in de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers) en in een Knokploeg. In maart 1943 kreeg hij een baan als tijdelijk crisisambtenaar bij de Distributiedienst in de Goudenregenstraat. Hier kon hij aan illegale persoonsbewijzen komen, die hij uitreikte aan onderduikers. Hij werkte nauw samen met ambtenaar en verzetsman G.J. van der Vaart, die verantwoordelijk was voor de uitgifte van de persoonsbewijzen in de secretarieafdeling in de Goudenregenstraat. In zijn dagboek schrijft Britzel in maart 1943: 'Ik werk nu in de Goudenregenstraat bij de distributiedienst en hoop zoveel mogelijk bonkaarten te kunnen "organiseren" zonder dat het al te veel opvalt. Er worden hier ook persoonsbewijzen verstrekt en als het goed is moet ik toch een flink aantal lege pb's (persoonsbewijzen – red.) kunnen bemachtigen...'.
Omdat de Sicherheitspolizei/Sicherheitsdienst (SiPo/SD) naar hem op zoek was, moest Britzel al na een paar maanden de werkzaamheden bij de secretarieafdeling in de Goudenregenstraat neerleggen.
Op vrijdag 29 september 1944 werd een groep verzetsstrijders opgepakt bij een inval aan de Laan van Meerdervoort 415a. In de verzetsgroep was Adriaan Breed binnengedrongen, die alle informatie over de verzetsgroep waartoe Britzel behoorde had doorgespeeld aan de SiPo/SD. Frans Britzel was bij zijn arrestatie bezig met de voorbereiding voor de uitgifte van bonnen en levensmiddelen voor stakende spoorwegbeambten.
Na zijn arrestatie is Britzel overgebracht naar de Scheveningse strafgevangenis. Hij zat hier slechts een korte periode gevangen.
Op 7 oktober 1944 is hij bij 't Haantje in Rijswijk (Z-H) bij de spoorwegovergang achter de gistfabriek gefusilleerd samen met negen andere personen, waaronder gemeenteambtenaar Jacques de Waal (ambtenaar bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon, voorloper van de Dienst SZW). Dit was een vergeldingsactie van de Duitse bezetter voor de sabotage van de spoorbaan bij Rijswijk door het verzet. Op 7 oktober 1944 maakte de SS bekend dat de tien verzetsmensen waren geëxecuteerd, vanwege hun ondersteuning van het stakende spoorwegpersoneel.
Frans Britzel is op 26 januari 1945 begraven op de Begraafplaats Oud-Rijswijk aan de Churchilllaan in Rijswijk. Bij 't Haantje in Rijswijk staat een klein gedenkteken. Ook op de Begraafplaats Oud-Rijswijk is een monument opgericht voor de gefusilleerde verzetslieden. Op beide monumenten staat de naam van Frans Britzel vermeld.
Johanna Bruins
Geboren op 14 januari 1924 te Den Haag, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; dochter van Willem Bruins en Johanna van der Boog. Zij was ongehuwd.
Johanna Bruins kreeg op 17 mei 1944 een tijdelijke aanstelling als administratieve kracht op de Gemeentesecretarie bij de Crisis- en Distributiedienst.
Zij woonde in het Bezuidenhout en is bij het bombardement op deze wijk op 3 maart 1945 omgekomen in de Adelheidstraat.
Petrus Cornelis Cornelissen
Geboren op 18 september 1899 te Rotterdam, overleden op 26 februari 1945 te Den Haag; zoon van Jacobus Johannes Cornelissen en Maria van Meurs.
Hij was achtereenvolgens gehuwd met Rozalia Emelie Paulina de Smit en Albrechta Johanna Maasbach.
Petrus Cornelis Cornelissen was oorspronkelijk handelsreiziger. Op 23 maart 1942 kreeg hij op de Gemeentesecretarie een tijdelijke betrekking als controleur bij de Crisis- en Distributiedienst. Hij bleef in dienst bij de Gemeentesecretarie tot aan zijn dood op 26 februari 1945.
Cornelissen maakte deel uit van het Haagse verzet. Vanuit het distributiekantoor aan de Groot-Hertoginnelaan waar hij werkzaam was, gaf hij hulp aan onderduikers. Hij is op 26 februari 1945 gedood toen enige bommen in de Spuistraat terechtkwamen.
Theodorus (Theo) Antonius Hendricus van Daalhoff
Geboren op 19 februari 1920 te Den Haag, overleden op 18 februari 1945 in Dalum bij Meppen in Duitsland; zoon van Hendricus Jacobus Antonius van Daalhoff en Catharina Maria Bernardina Sonders. Hij was ongehuwd.
Theo van Daalhoff groeide op in Loosduinen, waar zijn vader in de Emmastraat (nu Loosduinse Hoofdstraat) een banketbakkerij had. Hij kwam op 5 mei 1941 als tijdelijk crisisambtenaar in dienst van de gemeente Den Haag. Op 1 juli 1943 kreeg hij de functie `tijdelijk Schrijver 2de klasse' bij de Gemeentesecretarie.
Het is bekend dat Van Daalhoff in de oorlog veel illegaal werk heeft verricht, maar hij is waarschijnlijk niet bij een verzetsorganisatie aangesloten geweest. Hij werkte voornamelijk alleen. Via zijn werk bij de afdeling Bevolking, Verkiezingen en Burgerlijke Stand wist hij aan illegale persoonsbewijzen te komen. Ook probeerde hij op kantoor de gedwongen arbeidsinzet tegen te werken.
Op 11 april 1944 werd hij door twee rechercheurs van de Rotterdamse politie gearresteerd, die hem naar het Hoofdbureau van Politie in Den Haag brachten. Er was namelijk een onderduiker aangehouden, die in het bezit was van een door Van Daalhoff ondertekend persoonsbewijs met illegale gegevens.
Vanuit Den Haag is Van Daalhoff overgebracht naar Rotterdam en na enkele weken doorgezonden naar kamp Amersfoort. In oktober 1944 is hij naar Duitsland getransporteerd, waar hij via het concentratiekamp in Dalum - een kamp behorend tot het concentratiekamp Neuengamme -terecht is gekomen. Hier is Theo van Daalhoff op 18 februari 1945 aan ontberingen overleden. Hij zou de volgende dag 25 jaar zijn geworden.
Sinds 1954 is in Osnabrück (Duitsland) een centrale begraaf- en gedenkplaats voor de Nederlandse oorlogsslachtoffers, die in het westelijk deel van Niedersachsen zijn omgekomen. Het Nederlandse ereveld telt 393 graven. Op een gedenksteen staan de namen van nog eens 140 oorlogsslachtoffers, waaronder die van Theodorus Antonius Hendricus van Daalhoff. Ook op het oorlogsmonument in Loosduinen staat zijn naam vermeld.
Elias Emmering
Geboren op 7 mei 1890 te Amsterdam, overleden op 8 december 1942 te Westerbork; zoon van Salomon Sion Moses Emmering en Betje Mossel. Hij was ongehuwd.
Elias Emmering kwam op 27 juli 1910 in dienst bij de gemeente Den Haag. Hij was in 1941 als hoofdcommies werkzaam bij de Gemeentesecretarie. Op 1 maart 1941 is hij vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen op last van de Duitse bezetter.
Elias Emmering stierf op 8 december 1942 op 52-jarige leeftijd in kamp Westerbork. Hij is op 11 december 1942 op de joodse begraafplaats in Assen begraven.
Derk (Dirk) Gerard Ezerman
Geboren op 5 september 1894 te Rotterdam, overleden op 22 februari 1945 te Den Haag; zoon van Derk Gerard Ezerman en Elisabeth Wilhelmina van Hees. Hij was gehuwd met Hillegonda Meyer.
Derk (Dirk) Gerard Ezerman werkte als Schrijver 1e klasse op de Gemeentesecretarie.
Op het Bezuidenhout hebben in de periode van 22 februari tot 3 maart 1945 veel geallieerde bombardementen plaatsgevonden in een poging de opslag- en lanceerplaats van V2-raketten in het Haagse Bos te vernietigen. Tijdens het bombardement van het Bezuidenhout op 22 februari 1945 is Derk Gerard Ezerman omgekomen.
Jaantje Gobits-Wilkens
Geboren op 1 januari 1906 te Den Haag, overleden op 7 december 1942 in Auschwitz (Polen); dochter van Levi Wilkens en Elizabeth Viskoper. Zij was gehuwd met Isidore Philip Gobits (geboren op 27 wei 1909 te Amsterdam, overleden op 28 februari 1943 te Auschwitz).
Jaantje Gobits-Wilkens kwam op 2 juli 1928 in dienst van de gemeente Den Haag als ambtenaar bij de afdeling Algemene Zaken en Archief van de Gemeentesecretarie. Op 1 maart 1941 is zij op last van de Duitse bezetter ontslagen vanwege haar Joodse achtergrond.
Zij wilde niet onderduiken, omdat zij haar ouders niet alleen wilde laten. Jaantje Gobits-Wilkens is op 7 december 1942 omgekomen in het concentratiekamp Auschwitz. Ook haar man en haar vader en moeder zijn in Auschwitz omgebracht.
Gerardus Wilhelmus Harsveld
Geboren op 18 juli 1886 te Den Haag, overleden op 15 februari 1945 te Den Haag; zoon van Johannes Harsveld en Margaretha Christina Pickard. Hij was ongehuwd.
Gerardus Wilhelmus Harsveld werkte als adjunct-commies op de Gemeentesecretarie bij de afdeling Bevolking, Verkiezingen en Burgerlijke Stand. Hij is in de Hongerwinter ten gevolge van zware ondervoeding overleden.
Gesina (Ina) Huisman-Moses
Geboren op 15 januari 1916 te Den Haag, overleden op 16 juli 1943 te Sobibor
(Polen); dochter van Mozes Moses en Susanna Henriëtte Aussen. Zij is op
16 april 1943 gehuwd met Ephraim Huisman (Ereboren 6 juni 1912, overleden op 16 juli 1943 te Sobibor).
Ina Huisman-Moses kwam op 3 augustus 1936 in dienst van de gemeente Den Haag.
Zij was typiste en steno-typiste bij de afdeling Algemene Zaken en Archief van de Gemeentesecretarie. Als steno-typiste werkte zij voor verschillende afdelingen van de Gemeentesecretarie. Op 1 maart 1941 is zij vanwege haar Joodse achtergrond ontslagen op last van de Duitse bezetter. Na haar ontslag is zij korte tijd werkzaam geweest als secretaresse bij de Joodse Raad in Den Haag. Op 16 april 1943, enkele weken voor de deportatie, is Ina Moses gehuwd met Ephraim Huisman. Zij zijn beiden op dezelfde dag - 16 juli 1943 - vergast in het concentratiekamp Sobibor in Polen. Haar vader en moeder waren twee maanden eerder in dit concentratiekamp omgebracht.
Hendrik Gerrit Helmus Hulzebosch
Geboren op 27 juli 1885 te Kampen, overleden op 14 juli 1944; zoon van Jan Hulzebosch en Martha Overweg. Hij was gehuwd met Johanna Maria Gerritje Stroeve.
Hendrik Hulzebosch startte zijn loopbaan bij Gemeentesecretarie als ambtenaar-telefonist bij de afdeling Onderwijs.
In 1944 was hij Schrijver 1e klasse bij het gemeentelijk leermiddelenmagazijn aan de Kerkstraat 13. Hij had een zwakke gezondheid en is ten gevolge van ondervoeding op 14 juli 1944 overleden.
Gerrit van Iterson
Geboren 18 januari 1888 te Rijnsburg, overleden op 14 april 1945 te Bernstein (Duitsland); zoon van Pieter van Iterson en Catharina van der Meij. Hij is op 14 augustus 1913 gehuwd met Cornelia van Duyvenbode.
Gerrit van Iterson vestigde zich na zijn huwelijk in 1913 in Den Haag.
Op 1 november 1913 kwam hij in dienst bij de gemeentepolitie van Den Haag. Van Iterson werd in 1943 55 jaar en bereikte als politieman de pensioengerechtigde leeftijd. Op 8 maart 1943, een week na zijn eervol ontslag bij de gemeentepolitie, kwam hij als rechercheur / opsporingsambtenaar bij de Crisis- en Distributiedienst van de Gemeentesecretarie terecht.
Hij was kort na de bezetting van Nederland in het verzet terechtgekomen en betrokken bij de verzetsgroep rond het illegale blad Vrij Nederland. Van Iterson was actief bij de hulp aan Joden en onderduikers. In 1944 nam hij deel aan de overval op het distributiekantoor aan de Goudenregenstraat. Vermoedelijk is hij daarom op 22 juli 1944 op het kantoor van de Crisis-en Distributiedienst gearresteerd. Na zijn arrestatie kwam hij via de Scheveningse strafgevangenis terecht in Vught. Vanuit dit kamp is hij op transport gesteld naar Duitsland.
Hij zat vast in de concentratiekampen Sachsenhausen en Buchenwald. Bij de nadering van de geallieerde troepen werden de gevangen uit Buchenwald op 13 april 1945 op transport gesteld naar Flossenburg. Tijdens het transport uit het kamp is Van Iterson op 14 april 1945 door de Duitsers doodgeschoten, omdat hij niet meer verder kon.
Albert (Bert) Gustav Jenny
Geboren 6 januari 1918 te Bandjermasin (Nederlands-Indië), overleden op 8 maart 1945 te Leusden; zoon van John Gustav Jenny en Joseva Elisa de Kater. Hij was ongehuwd.
Bert Jenny was van 30 maart 1942 tot 8 maart 1945 werkzaam bij de Crisis-en Distributiedienst van de Gemeentesecretarie als tijdelijk crisisambtenaar. Jenny was actief in het Haagse verzet. Hij was betrokken bij de hulp aan onderduikers en lid van de Knokploeg (KP) van Willem van Hanegraaf.
Na de arrestatie in oktober 1944 van Willem van Hanegraaf werd Hans van Kesteren zijn opvolger als leider van de KP-Hanegraaf. Ook Van Kesteren viel in de handen van de Duitse bezetter. Met het plan Van Kesteren te bevrijden brachten Jenny en een ander lid van de KP in december 1944 een wapen naar een contactpersoon. Een ingewijd politieman had het plan echter verraden aan de Duitsers. Dit leidde tot de arrestatie van Jenny. Na verhoor is hij vastgezet in de strafgevangenis in Scheveningen en daarna overgebracht naar het kamp Amersfoort.
In de nacht van 6 op 7 maart 1945 vond een - mislukte - aanslag plaats op Hanns Albin Rauter, hoofd van de Duitse politie en de SS in Nederland. De Duitse bezetter nam enorme represaillemaatregelen en liet de volgende dag 117 mannen executeren. Uit het concentratiekamp Amersfoort werden op het executieveld in Leusden 49 ter dood veroordeelden geëxecuteerd. Bert Jenny was een van hen.
Bert Jenny ligt begraven op de gemeentelijke begraafplaats Rusthof te Amersfoort.
Lodewijk Marinus Knaud
Geboren op 1 december 1917 te Soerabaja (Nederlands-Indië), overleden op 29 juli 1944 in Kamp Vught; zoon van Eugene Knaud en Geertruida Albertina van Mourik. Hij was ongehuwd.
Lodewijk Marinus Knaud kwam in 1934 uit Nederlands-Indië naar Nederland. Hij vestigde zich op 21 maart 1934 in Den Haag. Op 5 januari 1942 begon hij zijn werkzaamheden bij de Gemeentesecretarie als tijdelijk crisisambtenaar bij de Crisis- en Distributiedienst.
In de oorlog was Knaud bij het verzet betrokken geraakt. Wat hij precies voor het verzet heeft gedaan is onbekend.
Op 14 mei 1944 bleef hij zonder bericht van verhindering weg van zijn werk. Op 26 juni 1944 is hij in Den Haag gearresteerd en direct na arrestatie doorgezonden naar kamp Vught. Hier is hij op 29 juli 1944 geëxecuteerd, tezamen met een groep mannen die betrokken waren bij een door de Duitsers in Noord-Brabant gefingeerde wapendropping.
Op de fusilladeplaats bij kamp Vught onthulde prinses Juliana op 20 december 1947 een gedenkteken met de namen van de 329 mannen die hier zijn doodgeschoten. Ook de naam van Lodewijk Marinus Knaud staat op dit gedenkteken.
Antonie Johannes de Kraa
Geboren op 2 februari 1888 te Den Haag, overleden op 1 maart 1945 te Den Haag; zoon van Jan de Kraa en Maria Louisa de Kleijn. Hij was gehuwd met Alice Emma Lippe.
Antonie Johannes de Kraa kwam op 1 maart 1912 als controleur van het bevolkingsregister in dienst van de gemeente Den Haag. Bij zijn overlijden was hij Schrijver 1e klasse op de Gemeentesecretarie. Hij is ten gevolge van ondervoeding op 1 maart 1945 overleden.
Margaretha Middelraad
Geboren op 10 november 1925 te Den Haag, overleden op 22 februari 1945 te Den Haag; dochter van Johannes Willem Middelraad en Cornelia Verel. Zij was ongehuwd.
Margaretha Middelraad kwam - na een korte periode als kantoorbediende werkzaam te zijn geweest op een aannemerskantoor - op 19 januari 1944 als negentienjarig meisje in dienst bij de Gemeentesecretarie en verrichtte daar werkzaamheden op de typekamer van de afdeling Algemene Zaken en Archief.
Zij woonde in het Bezuidenhout in de Stuyvesantstraat 169. In de periode van 22 februari tot 3 maart 1945 hebben veel geallieerde bombardementen op deze wijk plaatsgevonden met als doel de opslag- en lanceerplaats van V2-raketten in het Haagse Bos te vernietigen.
Op 22 februari 1945 zijn Margaretha Middelraad en haar drie jaar oudere broer Johannes omgekomen, toen een bom haar ouderlijk huis trof. Zij stond op het moment van het bombardement met haar broer in de erker van de woning.
George Amandus Diderik van Paassen
Geboren 7 januari 1920 te Den Haag, overleden op 18 april 1945 in Nordhausen (Duitsland); zoon van George Diderik Amandus van Paassen en Therese Rödl. Hij was ongehuwd.
George Amandus Diderik van Paassen was in de zomer van 1941 korte tijd in dienst van de Gemeentesecretarie bij de Crisis- en Distributiedienst. Op 3 februari 1942 keerde hij terug bij deze afdeling als tijdelijk crisisambtenaar en bleef hier tot zijn arrestatie op 6 juni 1944.
Van Paassen had een opleiding tot radio-telegrafist gedaan en behoorde tot de verzetsgroep van Cornelis Beukering. In deze verzetsgroep zaten veel KLM-medewerkers, die zich vooral bezighielden met het seinen van berichten naar Engeland.
Van Paassen is op 6 juni 1944 in Amsterdam gearresteerd, toen hij samen met een Engelse persoon informatie naar Engeland probeerde te seinen.
Hij zat na zijn arrestatie gevangen in Amsterdam en in het Groot-Seminarie in het Noord-Brabantse Haaren. Van hieruit is hij naar Duitsland getransporteerd, waar hij vast zat in het concentratiekamp Sachsenhausen. Hierna kwam hij terecht in het concentratiekamp Grosz Rosen (Polen) en uiteindelijk in het concentratiekamp Nordhausen Mittelbau-Dora. Dit kamp was in augustus 1943 in gebruik genomen in de buurt van de stad Nordhausen, ten zuiden van het Harz-gebergte. Het was een buitenkamp bij het concentratiekamp Buchenwald. Het belangrijkste doel van het kamp was gevangenen te gebruiken in de wapenindustrie, voornamelijk bij de productie van V1's en V2's. Van Paassen is in het concentratiekamp Nordhausen op 18 april 1945 overleden.
George Amandus Diderik van Paassen ligt begraven op het Ehrenfriedhof te Nordhausen. Op deze begraafplaats liggen meer dan 2000 slachtoffers die in het concentratiekamp Mittelbau-Dora zijn omgekomen.
Antonius (Ton) Maria Gerardus Johannes Poot
Geboren op 23 september 1906 te Amsterdam, overleden op 17 mei 1944 te Den Haag; zoon van Johannes Paulus Poot en Maria Elisabeth Brinkman. Hij was op 10 september 1941 gehuwd met Eline Jetty Bueno Bibaz.
Ton Poot was voor de oorlog directeur van een reisbureau. Hij kwam op 25 september 1939 in dienst bij de gemeente Den Haag. Tot zijn dood op 17 mei 1944 was hij werkzaam als tijdelijk crisisambtenaar op de Gemeentesecretarie bij de Crisis- en Distributiedienst.
Poot was lid van het verzet en behoorde in 1944 tot de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) in Zuid-Holland. Op 17 mei 1944 omstreeks tien uur 's avonds deed de Duitse politie huiszoekingen aan de Laan van Meerdervoort op het gedeelte waar Poot woonde. Poot dacht dat de Duitsers naar hem op zoek waren in verband met zijn vele illegale werkzaamheden. Hij vluchtte via het dak van zijn huis aan de Laan van Meerdervoort 176 over de balkons naar de straat. Vervolgens sprong hij op een passerende tram. Een van de aanwezige Duitsers schoot op hem. Poot raakte door de schoten dodelijk gewond en overleed ter plekke. Ter hoogte van de Waldeck Pyrmontkade haalden gealarmeerde medewerkers van de Haagse ambulancedienst de dodelijk getroffen Poot uit de wagen van de Duitse politie en brachten hem over naar het Zuidwalziekenhuis. Poot liet bij zijn overlijden een jong dochtertje na. Zij was net één jaar geworden. Ton Poot ligt begraven op de Begraafplaats Nieuw Eykenduynen te Den Haag.
Leendert Pieter van Pijlen
Geboren op 4 juli 1886 te Den Haag, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; zoon van Pieter van Pijlen en Diederika Margaretha Mathilda Lenz. Hij was gehuwd met Jacoba Elizabeth van Delden.
Leendert Pieter van Pijlen was voor de oorlog werkzaam bij de Staatsdrukkerij. Op 25 september 1944 kwam hij als tijdelijk crisisambtenaar in dienst bij de Crisis- en Distributiedienst op het bijkantoor Benoordenhout en bleef hier tot aan zijn dood op 3 maart 1945.
Hij is omgekomen tijdens het bombardement van zaterdag 3 maart 1945. Van Pijlen deed boodschappen, toen ook boven het Benoordenhout geallieerde vliegtuigen verschenen. In een portiek in de Van Hoytemastraat probeerde hij dekking te zoeken, maar dit bleek geen goede schuilgelegenheid. Van Pijlen is door rondvliegende bomscherven gedood.
Hendrik Robin
Geboren op 9 september 1888 te Haarlem, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; zoon van Abraham Johannes Robin en Catharina Maria de Laat. Hij was gehuwd met Catharina Maria Elisabeth Johanna van de Graaf.
Hendrik Robin kwam op 1 januari 1907 in dienst van de gemeente Den Haag. Vanaf 1 januari 1943 was hij werkzaam als chef van de afdeling Algemene Zaken en Archief van de Gemeentesecretarie. Hij ondersteunde verzetsactiviteiten van zijn medewerkers.
Robin woonde in 1945 in de Amalia van Solmsstraat 159. Samen met zijn echtgenote is hij omgekomen bij het bombardement op 3 maart 1945 op het Bezuidenhout.
Willy Verlaan
Geboren op 25 mei 1912 te Amsterdam, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; zoon van Franciscus Johannes Verlaan en Johanna Martha van de Woestijne. Hij was op 8 september 1943 gehuwd met Beatrice Krul.
Willy Verlaan was van 25 april 1942 tot 3 maart 1945 werkzaam bij de Gemeentesecretarie als tijdelijk crisisambtenaar bij de Crisis- en Distributiedienst op het bijkantoor Benoordenhout.
Hij woonde in de Schenkstraat 249. Samen met zijn echtgenote is hij op 3 maart omgekomen bij het bombardement op het Bezuidenhout.
Johannes Henricus van Waalwijk
Geboren op 11 september 1890 te Den Haag, overleden op 9juni 1945 te Den Haag; zoon van Karel Christiaan van Waalwijk en Geertruida Margaretha Johanna van den Bergh. Hij was gehuwd met Margaretha Johanna van der Vet.
Johannes Henricus van Waalwijk kwam op 26 mei 1909 in dienst van de gemeente Den Haag. In 1945 was hij werkzaam als hoofdcommies bij de afdeling onderwijs op de Gemeentesecretarie.
Van Waalwijk is een slachtoffer van de Hongerwinter. Hij is op 9 juni 1945 na een lang ziekbed overleden aan een nieraandoening ten gevolge van hongeroedeem. In de Hongerwinter kon hij alleen thuis worden verpleegd. Na de beëindiging van de oorlog is hij overgebracht naar het Zuidwalziekenhuis, waar hij na een kort verblijf is overleden.
Paul (Paul) Roger Weber
Geboren op 7 mei 1916 te Parijs (Frankrijk), overleden op 26 november 1944 in Neuengamme (Duitsland); zoon van Paulus Johannes Josephus Weber en Johanna Dorothea van Zonneveld. Hij was ongehuwd.
Paul Weber haalde naast zijn diploma HBS-A, het diploma Boekhouden en de diploma's Nederlandse, Franse, Duitse en Engelse handelscorrespondentie. Hij kwam op 1 oktober 1937 in dienst van de gemeente Den Haag en werkte hier als administratief ambtenaar op de Gemeentesecretarie bij de afdeling Bevolking, Verkiezingen en Burgerlijke Stand tot aan zijn arrestatie in 1944.
Weber was al vroeg in de oorlog betrokken bij het verzet. Vanuit zijn functie bij de afdeling Bevolking, Verkiezingen en Burgerlijke Stand kon hij ondergedoken Joden en andere onderduikers helpen. Hij lichtte tal van kaarten uit het bevolkingsregister van Hagenaars met een Joodse achtergrond en liet die verdwijnen. Ook verstrekte hij op grote schaal illegale persoonsbewijzen en distributiebewijzen aan onderduikers. Verschillende illegale werkers dankten hun aanstelling als tijdelijke ambtenaren bij de distributiedienst aan Weber. Een van die tijdelijk aangestelde ambtenaren was Willem Drees jr., de jongste zoon van oud-premier Willem Drees.
In 1943 voerden de Duitsers de Tweede Distributiekaart in om de vele valse distributiekaarten die in omloop waren onbruikbaar te maken. Deze nieuwe kaart was alleen verkrijgbaar samen met een persoonsbewijs. Op deze manier hoopte de bezetter opruiming te houden onder de distributiebescheiden van onderduikers. In de sabotage bij de invoering van de Tweede Distributiekaart in Den Haag speelde Paul Weber een belangrijke rol. Hoewel Weber niet was aangesloten bij een verzetsorganisatie en vooral alleen opereerde, verrichtte hij ook regelmatig illegale activiteiten met andere verzetslieden. Hij werkte onder meer samen met familieleden van Drees.
Veiligheidshalve verbleef Weber meestal buitenshuis. Na de oorlog schreef zijn zwager dat Paul regelmatig ziek was van alle spanningen, maar desondanks zijn illegale werk bleef voortzetten. In 1944 kwam een einde aan zijn verzetsactiviteiten. Toen een joodse vrouw in Amsterdam met twee illegale persoonsbewijzen werd gearresteerd, noemde zij tijdens het verhoor de naam van Paul Weber. Weber is vervolgens op 20 april 1944 gevangen genomen, toen hij toevallig thuis was op zijn woonadres Conradkade 49. Na zijn arrestatie is hij vastgezet in de Scheveningse gevangenis. Op 6 juni 1944 is hij overgebracht naar het kamp Vught, waar hij tot Dolle Dinsdag (5 september 1944) gevangen zat. Op 6 september 1944 ontruimden de Duitsers kamp Vught. Paul Weber werd - tezamen met 2700 andere gevangenen - naar Duitsland getransporteerd. Weber kwam in het concentratiekamp Sachsenhausen terecht, waar hij in het buitencommando ‘Heinkel' (vliegtuigbouw) werd tewerkgesteld. Korte tijd later moest hij naar het concentratiekamp Neuengamme. Hier is hij op 26 november 1944 van uitputting bezweken. Hij is 28 jaar oud geworden.
Paul Weber ontving postuum het verzetsherdenkingskruis.
Marius Woltjer
Geboren op 8 november 1916 te Amsterdam, overleden op 28 februari 1945 te Neuengannne (Duitsland); zoon van Robert Herman Woltjer en Maria Paerels. Hij was ongehuwd.
Marius Woltjer groeide op in Amsterdam. Zijn vader was hoogleraar aan de Vrije Universiteit en lid van de Eerste Kamer voor de Anti-Revolutionaire Partij. In de Tweede Wereldoorlog werden Marius Woltjer en zijn broer Pim actief in het verzet. Zij hielpen vele joodse onderduikers aan bonkaarten. In maart 1942 verhuisden zij van Amsterdam naar Den Haag. Marius Woltjer kreeg op 30 maart 1942 een betrekking bij de Gemeentesecretarie, waar hij tot zijn arrestatie op 16 juni 1943 werkte als tijdelijk crisisambtenaar bij de Crisis- en Distributiedienst.
In het Haagse verzet werkte Marius Woltjer onder meer samen met familieleden van oud-premier Willem Drees. Vanwege zijn illegale werk is Woltjer in 1943 gearresteerd en overgebracht naar Huize Windekind aan de Nieuwe Parklaan 76 voor verhoor. Hij wist te ontsnappen en wijdde zich opnieuw aan illegaal werk. Een tweede arrestatie volgde in
Amsterdam. Marius Woltjer is daarna op transport gesteld naar Duitsland en terechtgekomen in het concentratiekamp Neuengamme in Noord-Duitsland. Hier is hij op 28 februari 1945 overleden. Zijn broer Pim overleefde de oorlog.
Slachtoffers Dienst der Gemeentewerken
(Voorloper Dienst Stadsbeheer)
Franciscus Abbenhuis
Geboren op 14 februari 1890 te Den Haag, overleden 22 maart 1945 te Den Haag; zoon van Wilhelmus Abbenhuis en Wilhelmina Margaretha Lamet. Hij was achtereenvolgens gehuwd met Catharina Enneke Groot (overleden op 12 juli 1941) en Hendrika Post.
Franciscus Abbenhuis begon zijn ambtelijke loopbaan aan het begin van de twintigste eeuw bij de Dienst Gemeentewerken als lantaarnopsteker. Bij zijn overlijden in 1945 had hij een aanstelling als gemeentewerkman/opperman.
Abbenhuis woonde in Scheveningen. Op 22 maart 1945 vielen bommen op het Harstenhoekplein, het Gevers Deynootplein en de Gevers Deynootstraat. Franciscus Abbenhuis is bij dit bombardement omgekomen.
Levie Barbier
Geboren op 15 oktober 1921 te Den Haag, overleden op 8 september 1943 te Berlijn (strafgevangenis Plötzensee); zoon van Cornelis Wilhelmus Theodorus Barbier en Elisabeth van Hoorn; zijn ouders zijn in 1932 gescheiden en hertrouwden beiden in datzelfde jaar. Levie Barbier bleef bij zijn moeder wonen. Hij was ongehuwd.
Levie Barbier groeide op in de binnenstad van Den Haag. Vanaf 1939 woonde hij in de Rembrandtstraat in de Schilderswijk. Hij had een bakkersopleiding gedaan, maar kon als bakker geen werk vinden.
In de oorlog kreeg hij een baan als expeditieknecht bij de Dienst Gemeentewerken. Barbier had een Joodse achtergrond, maar dit was waarschijnlijk niet bekend bij de gemeente Den Haag. In maart 1941 kregen namelijk alle Joodse ambtenaren ontslag. Levie Barbier bleef echter gewoon doorwerken, totdat in mei 1942 de Duitse bezetter honderd werklieden van Gemeentewerken voor de Duitse arbeidsinzet vorderde.
Barbier was een van de medewerkers van de dienst die gedwongen was naar Duitsland te gaan. Hij vertrok op 4 juni 1942 naar Friedrichshafen aan de Bodensee in Zuid-Duitsland. In deze stad en de omgeving waren verschillende bedrijven gevestigd die betrokken waren bij de Duitse oorlogsindustrie. In Friedrichshafen werkten meer dan 10.000 buitenlandse dwangarbeiders.
Levie Barbier kwam terecht bij de firma Zahnradfabrik AG, waar onderdelen voor zware voertuigen werden vervaardigd. Behalve Barbier werkten in deze fabriek nog ongeveer honderd andere Nederlandse dwangarbeiders.
Eind februari 1943 is Barbier gearresteerd, nadat hij in de fabriek opschriften met protesten tegen het Nazi-regime had aangebracht. Uit de aanklacht bij het Volksgerichtshof in Berlijn blijkt dat Barbier met grote letters de volgende zinnen op de muren had geschreven: 'weg met Hitler' en daaronder een galg met een daaraan bungelend hakenkruis, ‘Lang leve Holland', ‘Oranje Boven' met daarnaast een karikatuur van Adolf Hitler, ‘Zoolang het water in de zee vliet, zoolang vergaat ons Holland niet', ‘Iedere Hollander blijft zijn landje trouw', ‘Ik hou van Holland' en tenslotte: ‘Duitsland zal nooit ons Vaderland worden'.
De rechters van het Volksgerichtshof waren van oordeel dat Barbier hiermee hoogverraad tegen de nationaalsocialistische regering had gepleegd en veroordeelden hem ter dood.
In afwachting van de voltrekking van zijn vonnis kwam Levie Barbier in de strafgevangenis van Plötzensee in Berlijn terecht. Bij een bombardement in de nacht van 3 op 4 september 1943 raakte een deel van deze strafgevangenis zwaar beschadigd. Hierop verordonneerde het Duitse ministerie van justitie de onmiddellijke uitvoering van de vonnissen van alle daar aanwezige ter dood veroordeelden om plaats in te ruimen voor nieuwe gevangenen. Dit had tot gevolg dat in de nachtelijke uren in de periode van 7 tot 12 september 1943 in de Berlijnse strafgevangenis Plötzensee meer dan 250 slachtoffers van het Naziregime zijn opgehangen. Alleen al in de nacht van 7 op 8 september stierven op deze wijze 186 mensen. Levie Barbier was een van hen. Deze nachten staan bekend als de ‘Blutnächte von Plötzensee' (bloednachten van Plötzensee).
Theodorus Henri Keijzer
Geboren op 8 maart 1917 te Den Haag, overleden op 10 mei 1940 te Loosduinen (gemeente Den Haag); zoon van Theodorus Henri Keijzer en Maria Helena Heskes. Hij was ongehuwd.
Theodorus Henri Keijzer was als badknecht in dienst van Gemeentewerken.
Tijdens de mobilisatie kreeg hij een oproep als Sergeant bij de 1e Mitrailleur Compagnie bij de Nederlandse landmacht.
Hij is omgekomen op 10 mei 1940 tijdens een gevecht met Duitse parachutisten, die op het vliegveld Ockenburg waren geland op de plaats waar nu het Wijndaelerplantsoen ligt. Bij het terughalen van een mitrailleur die door zwaar vuur van Duitse troepen was kwijtgeraakt, sneuvelde Keijzer door een schot van een Duitse sluipschutter.
Op 13 mei 1940 is hij begraven in Loosduinen in een verzamelgraf aan het Zwartewegje en is op 17 mei 1940 herbegraven op de Algemene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan te Den Haag. Op het gedenkteken voor de gesneuvelde militairen in mei 1940 op de Algemene Begraafplaats staat de naam van Theodorus Henri Keijzer vermeld.
Cornelis Pieter Kreukniet
Geboren op 17 juni 1894 te Stokkum (gemeente Bergh /nu gemeente Montferland), overleden op 28 oktober 1944 te Den Haag (strafgevangenis Scheveningen); zoon van Cornelis Pieter Kreukniet en Dionisia Cornelia Gent.
Hij was gehuwd met Hendrika Cornelia Leonarda Nijs.
Cornelis Pieter Kreukniet kwam op 1 mei 1916 in dienst bij Gemeentewerken. Sinds 1941 was hij daar werkzaam als adjunct-kassier in de rang van gemeenteambtenaar C.
In de oorlog was hij betrokken bij het ondergrondse krantje Ons Ochtendblad. Dit illegale nieuwsbulletin was in het kantoorgebouw van de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting (S.&V.) ontstaan.
Personeelsleden van S.&V. schreven het blad vol en waren de belangrijkste verspreiders van het blad. Medewerkers van de Dienst Gemeentewerken zorgden dat het blad in een oplage van 3500 exemplaren werd gestencild.
Al in juni 1944 waren wegens de verspreiding van Ons Ochtendblad verschillende medewerkers aan dit illegale blad gearresteerd. De krant bleef evenwel verschijnen. In oktober 1944 was het papier voor de krant bij vergissing op een verkeerd adres bezorgd, waardoor de Duitsers erin slaagden de herkomst ervan te achterhalen. Op 8 oktober 1944 deed de Duitse politie een inval in het pand Bierkade 4 van de Dienst Gemeentewerken om verantwoordelijken te arresteren.
Ze troffen Cornelis Pieter Kreukniet aan met een stapel van de illegale bladen en arresteerden hem. Op 28 oktober 1944 is hij in de Scheveningse gevangenis aan longontsteking overleden.
Na de arrestatie van Kreukniet zou Ons Ochtenblad een week lang niet verschijnen. Op 17 oktober 1944 rolde de nieuwe krant uit de stencilmachines. In de krant stond met twee uitroeptekens een waarschuwing met het verzoek over alles te zwijgen wat men wist over de ‘ondergrondsche beweging'. Tot aan de bevrijding zou Ons Ochtenblad blijven verschijnen.
Originele exemplaren van Ons Ochtendblad zijn in de bibliotheek van het Haags Gemeentearchief bewaard gebleven.
Hendrik Maree
Geboren op 4 december 1904 te Den Haag, overleden op 31 mei 1945 in het concentratiekamp Bergen-Belsen (Duitsland); zoon van Jacobus Maree en Wilhelmina Hendrika Helena Stakenburg. Hij was gehuwd met Geertruida Adriana Maria Haslinghuis.
Hendrik Maree was al in 1924 werkzaam bij de vuilnisdienst van de gemeente Den Haag. Hij kwam op 16 augustus 1940 in vaste dienst bij Gemeentewerken als grondwerker.
In de oorlogsjaren was Maree actief in het verzet. In de nacht van 20 op 21 december 1943 is hij door de Duitse politie gearresteerd in zijn woonhuis aan de Schalkburgerstraat 358.
Het was lange tijd onbekend wat er met Hendrik Maree in de oorlog was gebeurd. Nog in 1950 stond zijn naam vermeld in de Nederlandse Staatscourant in een lijst van vermiste Hagenaars, die als overleden werden beschouwd. We weten nu dat hij na zijn arrestatie via het concentratiekamp Sachsenhausen in het concentratiekamp Bergen-Belsen terechtkwam. Hier is hij na de bevrijding van het kamp op 31 mei 1945 overleden.
Dirk Johannes Benjamin van Polen
Geboren op 9 mei 1921 te Den Haag, overleden op 11 mei 1944 te Saarbrücken (Duitsland); zoon van Geurt van Polen en Jannetje Cornelia van der Put. Hij was ongehuwd.
Dirk Johannes Benjamin van Polen werkte net als zijn vader als stratenmaker bij de Dienst Gemeentewerken, later werkte hij bij de timmerafdeling.
In mei 1942 vorderde de Duitse bezetter honderd werklieden van Gemeentewerken voor de Duitse arbeidsinzet. Van Polen was een van de medewerkers van de dienst die gedwongen was naar Duitsland te gaan. Hij vertrok op 18 juli 1942, maar keerde reeds op 14 september uit Duitsland terug.
Vermoedelijk is hij in 1944 opnieuw weggezonden voor de arbeidsinzet bij Saarbrücken. Op 11 mei 1944 vond een zwaar geallieerd bombardement boven deze stad plaats, waarbij 202 mensen om het leven kwamen. Ook Van Polen is bij dit bombardement omgekomen. Hij is begraven op het Fliegeropfer-Feld op de hoofdbegraafplaats (Hauptfriedhof) te Saarbrücken.
Hoewel Van Polen in Duitsland begraven ligt, staat zijn naam ook op de Burgergedenkplaat op het Nederlands Ereveld in Orry-la-Ville (Frankrijk).
Krijn Pronk
Geboren op 25 februari 1922 te Den Haag, overleden op 28 april 1944 te Friedrichshafen (Duitsland); zoon van Wouter Pronk en Krijntje Mos. Hij was ongehuwd.
Krijn Pronk werkte als arbeider bij de Dienst Gemeentewerken. In mei 1942 vorderde de Duitse bezetter honderd werklieden van Gemeentewerken voor de Duitse arbeidsinzet. Krijn Pronk was een van de medewerkers van de dienst die gedwongen was naar Duitsland te gaan. Pronk vertrok op 3 juni 1942 naar Friedrichshafen aan de Bodensee in Zuid-Duitsland. In deze stad werkten meer dan 10.000 buitenlandse arbeiders, die via de arbeidsinzet gedwongen waren in Duitsland te werken. In de stad en de omgeving waren verschillende bedrijven die werkten voor de Duitse oorlogsindustrie: Luftschiffbau Zeppelin GmbH (radarbouw, peilinstrumenten, parachutes, bouw van onderdelen voor vliegtuigen en raketten), Maybach-Motorenbau GmbH (vervaardiging van motoren voor militaire voertuigen), Zahnradfabrik AG (onderdelen voor zware voertuigen) en Dornier-Werke GmbH (vliegtuigbouw).
Tussen juni 1943 en februari 1945 hebben geallieerde vliegtuigen de stad Friedrichshafen elf maal gebombardeerd. De zwaarste aanval was op 28 april 1944. Tweederde van de stad is bij dit bombardement verwoest. Krijn Pronk is bij dit bombardement omgekomen. Hij was 22 jaar oud.
Krijn Pronk ligt begraven op het Nederlandse ereveld in het Waldfriedhof te Frankfurt-Oberrad am Main. De inwijding van deze begraafplaats vond plaats op 10 juli 1956. Het is de centrale begraaf- en gedenkplaats voor Nederlandse slachtoffers van concentratiekampen, gevangenissen en dwangarbeidskampen die omkwamen in Zuid-Duitsland. Het ereveld telt 756 graven.
Pieter Sieuwerts
Geboren op 11 augustus 1909 te Den Haag, overleden op 22 februari 1945 te Den Haag; zoon van Dirk Sieuwerts en Johanna Cornelia Maria Bernard. Hij was gehuwd met Arendje Clasina Wilhelmina Mulders.
Pieter Sieuwerts werkte als stratenmaker bij Gemeentewerken. In mei 1942 vorderde de Duitse bezetter honderd werklieden van de Dienst Gemeentewerken voor de Duitse arbeidsinzet. Pieter Sieuwerts was een van de medewerkers van de dienst die gedwongen was naar Duitsland te gaan. Hij vertrok op 5 augustus 1942 naar Friedrichshafen aan de Bodensee in Zuid-Duitsland. In deze stad werkten meer dan 10.000 buitenlandse arbeiders, die via de arbeidsinzet gedwongen waren in Duitsland te werken. In de stad en de omgeving waren verschillende bedrijven die werkten voor de Duitse oorlogsindustrie. Op 22 februari 1943 keerde Sieuwerts ziek terug uit Duitsland.
In de periode van 22 februari tot 3 maart 1945 hebben veel geallieerde bombardementen op het Bezuidenhout plaatsgevonden met als doel de opslag- en lanceerplaats van de V2-raketten in het Haagse Bos te vernietigen. Bij het bombardement op 22 februari 1945 op het Bezuidenhout zijn Sieuwerts en zijn tienjarige zoon Dirk om het leven gekomen. Hij liet vier jonge kinderen na.
Wilhelmus (Wim) Hendricus Streur
Geboren op 19 februari 1922 te Den Haag, overleden op 24 september 1943 te Berlijn (Duitsland); zoon van Wilhelmus Hendricus Streur en Joanna Stockmans. Hij was ongehuwd.
Wim Streur was als huisschilder werkzaam bij de Dienst Gemeentewerken. In mei 1942 vorderde de Duitse bezetter honderd werklieden van Gemeentewerken voor de Duitse arbeidsinzet. Streur was één van de medewerkers van de dienst die gedwongen was naar Duitsland te gaan. Hij vertrok op 20 juni 1942. Op 24 september 1943 raakte hij in Berlijn ernstig gewond bij een spoorwegbedrijfsongeval en stierf later in het Robert Koch Krankenhaus (na de oorlog genaamd Städtische Krankenhaus Moabit) in Berlijn. Streur is in Berlijn gecremeerd.
De naam van Wim Streur staat vermeld op het stenen drieluik op het ereveld in Lübeck te Lübeck-Vorwerk. Hierop staan de namen van 242 oorlogsslachtoffers van wie de stoffelijke resten niet naar het ereveld konden worden overgebracht.
Philippus van Tour
Geboren op 1 maart 1896 te Den Haag, overleden op 22 april 1945 in de omgeving van Neuruppin (bij het concentratiekamp Sachsenhausen-Oranienburg in Duitsland); zoon van Jacobus Philippus van Tour en Alberdina van Aalst. Hij was gehuwd met Maria Geertruida Grinwis.
Philippus van Tour trad in 1915 in dienst bij Gemeentewerken. Bij zijn arrestatie was hij opzichter-tekenaar op de gemeentewerf.
In de oorlog was hij lid van het verzet. Hij hielp ondergedoken Joden en andere onderduikers. Ook verspreidde hij berichten van de Engelse BBC. Op 18 juli 1944 is hij gearresteerd. Via de gevangenis in Arnhem en het kamp Vught is hij overgebracht naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Tijdens het transport van de gevangenen van Sachsenhausen naar Lübeck op 22 april 1945 bleef Philippus van Tour uitgeput achter. Hij is daarop door de Duitsers doodgeschoten.
Cornelis Willem Verkerk
Geboren op 31 december 1892 te Bergambacht, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; zoon van Marinus Verkerk en Pietertje de Bruin. Hij was gehuwd met Jacoba Janson.
Cornelis Willem Verkerk had een aanstelling als schoolknecht bij de Dienst Gemeentewerken. Hij is omgekomen bij het bombardement op 3 maart 1945.
Theodorus Versluis
Geboren op 2 september 1905 te Leiden, overleden op 25 december 1944 in het krijgsgevangenkamp Most in Tsjecho-Slowakije (in het Duits wordt deze stad Brüx genoemd); zoon van Cornelia Versluis. Hij was gehuwd met Louisa Anna Tromm.
Theodorus Versluis werkte als stratenmaker bij de Dienst Gemeentewerken. Tijdens de mobilisatie was hij ingedeeld als soldaat bij het Regiment Grenadiers.
In 1943 moesten alle militairen van het Nederlandse leger in gedwongen krijgsgevangenschap. Ook Theodorus Versluis was gedwongen te vertrekken. Hij werd als militair krijgsgevangene tewerkgesteld in Most in Tsjecho-Slowakije. Hier was een grote raffinaderij voor synthetische benzine, die een aantal malen door geallieerde vliegtuigen is gebombardeerd.
Op Eerste Kerstdag 1944 vond rond het middaguur ook een luchtaanval plaats. Hierbij is Theodorus Versluis om het leven gekomen.
Op 29 december 1944 is hij met militaire eer en vergezeld door zijn Franse vrienden uit het krijgsgevangenkamp bijgezet op het Krijgsgevangenenkerkhof in het dorp Tschauch bij Most in Tsjecho-Slowakije. In de Erelijst van Gevallenen zijn 47 namen van Nederlandse soldaten opgenomen, die in Most in krijgsgevangenschap zijn overleden.
Na de Tweede Wereldoorlog is Theodorus Versluis herbegraven op het Nederlands ereveld in Salzburg in Oostenrijk.
Frederik Gerrit Willems
Geboren op 1 november 1893 te Den Haag, overleden op 1 september 1942 in het concentratiekamp Dachau (Duitsland); zoon van Frederik Gerrit Willems en Anna Maria Barnhoorn. Hij was gehuwd met Sjoerdtje Das.
Frederik Gerrit Willems werkte als opperman bij de Dienst Gemeentewerken.
In de oorlog verrichtte Willems illegaal werk voor de CPN en verspreidde in Den Haag de illegale krant De Waarheid en het illegale blad De Vonk. De Vonkgroep, de communistische verzetsgroep waarvan Willems deel uitmaakte, telde in 1941 ongeveer 300 personen. De Duitse bezetter jaagde fanatiek op communisten. Na de inval van Duitsland in Rusland op 22 juni 1941 vond in Den Haag een massa-arrestatie onder de communisten plaats. In de zomer van 1941 werden 160 Haagse communistische verzetslieden gevangen gezet. Frederik Gerrit Willems is op 12 augustus 1941 gearresteerd. Begin 1942 was bijna de gehele Haagse CPN achter het Duitse prikkeldraad en de tralies verdwenen.
Willems is via de strafgevangenis in Scheveningen en kamp Amersfoort naar Duitsland getransporteerd. Hier kwam hij via het concentratiekamp Buchenwald in het concentratiekamp Dachau terecht, waar hij door algehele zwakte op 1 september 1942 is overleden.
Wierd Zijlstra
Geboren op 25 juli 1924 te Den Haag, overleden op 14 maart 1944 in het concentratiekamp Buchenwald (Duitsland); zoon van Wierd Zijlstra en Katharina Christ. Hij was ongehuwd.
Wierd Zijlstra werkte als machinebankwerker bij de Dienst Gemeentewerken. De Duitse bezetter vorderde werklieden van Gemeentewerken voor de Duitse arbeidsinzet. In de zomer van 1942 vertrok de eerste ploeg. Zijlstra ging op 28 juli 1943 naar Duitsland.
Over zijn verblijf in Duitsland zijn geen verdere gegevens bekend. Hij stierf in het concentratiekamp Buchenwald.
Slachtoffers Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon
(Voorloper Dienst Sociale Zaken en Werkgelengheidsprojecten/SZW)
Johnny Bekink
Geboren op 12 augustus 1922 in Den Haag, overleden op 23 februari 1945 in Pforzheim (Duitsland); zoon van gemeenteambtenaar Willem Johannes Frans Bekink en Grietje Strasters. Hij was ongehuwd.
Johnny Bekink behaalde het diploma MULO A met typen en steno. Op 7 september 1939 kwam hij bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon (de voorloper van de Dienst SZW) werken en werd officieel als ‘jongmaatje' aangesteld. Op 12 augustus 1940 werd hij bevorderd tot crisisambtenaar en op 1 februari 1942 tot Schrijver 2e Klasse.
Hij moest naar Duitsland voor de arbeidsinzet en kwam terecht in Pforzheim in Zuidwest-Duitsland. Deze stad was bekend als een centrum van de Duitse horloge-industrie.
In de oorlog werd in de stad Pforzheim precisie-instrumentarium voor de oorlogsindustrie vervaardigd, onder meer voor de V1 en V2-raketten. De stad Pforzheim is verschillende malen gebombardeerd. Een van de meest verwoestende bombardementen door de geallieerden vond op 23 februari 1945 op deze stad plaats. Bijna 18.000 mensen kwamen hierbij om het leven, waaronder vele Nederlandse dwangarbeiders. Ook Johnny Bekink is tijdens dit bombardement omgekomen. Hij is in Pforzheim begraven.
De naam van Johnny Bekink staat vermeld op het monument op het Nederlandse ereveld op het Waldfriedhof te Frankfurt-Oberrad am Main in Duitsland.
Albert van der Bol
Geboren op 14 juli 1919 te Den Haag, overleden op 9 maart 1945 in het concentratiekamp Mauthausen (Oostenrijk); zoon van Elisabeth Barbara van der Bol. Hij was ongehuwd.
Albert van der Bol was opgeleid als geoloog. Hij was korte tijd werkzaam als assistent-geoloog bij de Bataafse Petroleum Maatschappij. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog kwam hij te werken bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon (de voorloper van de huidige Dienst SZW), als ’tijdelijk Schrijver 2e klasse'.
Van der Bol was al vroeg actief in het verzet en sloot zich eind 1940 aan bij de verzetsgroep Ordedienst (de eerste OD-groep, ook genaamd OD-Westerveld). Op 18 april 1941 is hij gearresteerd door Leo Poot en Marten Slagter, agenten van de Documentatiedienst van de Haagse politie, de afdeling die zeer nauw samenwerkte met de Duitse bezetter.
Albert van der Bol werd verboden wapenbezit en het lidmaatschap van de verboden verzetsorganisatie OD ten laste gelegd. Hij werd gevangen gezet in de strafgevangenis in Scheveningen en verbleef hier tot eind augustus 1941.
Als politiek gevangene werd hij via de kampen Vught en Amersfoort in december 1942 naar het concentratiekamp Buchenwald in Duitsland getransporteerd. Hij verbleef van december 1942 tot februari 1944 in Buchenwald. Daarna volgde in 1944 een tocht van concentratiekamp Natzweiler (Noordoost-Frankrijk), via Dachau (Duitsland) en Mauthausen (Oostenrijk) naar het ‘Arbeitslager Eintrachtshütte' in Swietochlowice (Schwientochlowitz) in Zuid-Polen. Dit laatste kamp was een werkkamp behorend tot het Auschwitz-concentratiekamp-complex.
Bij het oprukken van de Russische troepen werd het werkkamp in Swietochlowice ontruimd en was Albert van der Bol gedwongen terug te keren naar Mauthausen. In het beruchte strafkamp Mauthausen werd hij te werk gesteld in een fabriek bij het ‘Buitencommando Melk'.
In maart 1945 bij het naderen van de geallieerde legers raakte een aantal gevangenen in paniek. Zij hadden angst door de Duitsers in een schacht bij de fabriek te worden opgesloten en veroorzaakten op 9 maart 1945 opzettelijk kortsluiting, waardoor de fabriek in brand vloog. Tijdens de brand kwamen ongeveer honderd politieke gevangenen, waaronder Albert van der Bol, om het leven. Albert van der Bol is 25 jaar oud geworden.
Theodoor (Theo) Maurits Ferdinand Cassutto
Geboren op 3 januari 1904 in Den Haag, overleden op 6 februari 1945 in het concentratiekamp Dachau (Duitsland); zoon van Daniel Cassutto en Frederika Dina Johanna Leichsenring. Hij was achtereenvolgens gehuwd met Hubertina Wilhelmina Moos (geboren 5 november 1903 te Den Haag/gescheiden 28 april 1938) en op 2 augustus 1939 met Hermine Katan (geboren 7 april 1915 in Rotterdam, overleden te Auschwitz in Polen op 3 oktober 1944).
Op 1 juli 1921 kwam Theo Cassutto in dienst van de gemeente Den Haag als ambtenaar bij de Dienst Gemeentewerken. Hier werkte hij tot 1 maart 1924. Op 25 maart 1924 startte hij zijn loopbaan bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon (de voorloper van de Dienst SZW). Hij volgde vele studies en studeerde onder meer af als meester in de rechten.
Hij ontmoette zijn tweede vrouw Hermine Katan bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon. Zij was in 1934 als typiste in dienst getreden bij de Gemeentesecretarie en vanaf 1936 werkzaam bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon. Na het huwelijk nam zij ontslag.
In opdracht van de Duitse Rijkscommissaris werd Theo Cassutto op 9 december 1940 van zijn functie ontheven. Theo Cassutto protesteerde tegen zijn ontslag. Hij gaf aan niet Joods te zijn, maar lid van de Duitse Evangelische Gemeente. Desondanks is hij op 1 maart 1941 op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen.
Na zijn gedwongen vertrek bij de gemeente Den Haag werkte Theo Cassutto van 18 augustus 1941 tot 1 februari 1942 bij NV v.d. Horst's Lederwarenfabriek te Leiden.
In februari en maart 1942 was hij als ambtenaar voor de arbeidsbemiddeling in dienst bij de Joodse Raad in Den Haag. Op 28 september 1943 mocht hij niet langer in Den Haag blijven. Hij arriveerde op 29 september 1943 in kamp Westerbork, waar hij verbleef in barak 64, bed 76. Van hieruit werd hij op transport gesteld naar Duitse concentratiekampen. Via Theresiënstadt in het huidige Tsjechië en Auschwitz in Polen, kwam hij uiteindelijk in het concentratiekamp Dachau in Duitsland terecht, waar hij op 6 februari 1945 is overleden.
Zijn echtgenote Hermine Cassutto-Katan en hun driejarige zoontje Robert zijn op 3 oktober 1944 vergast in Auschwitz.
Louis van Gelderen
Geboren op 15 november 1893 te Vlaardingen, overleden op 2 april 1943 in het ‘Zwang Arbeitslager' Ludwigsdorf (thans Bojanice in Polen); zoon van Meijer Joseph van Gelderen en Johanna van Emden. Hij was gehuwd met Kaatje Helena van Thijn (geboren 23 maart 1895 te Uitgeest, overleden 13 november 1942 te Auschwitz).
Louis van Gelderen kwam op 18 januari 1940 te werken als crisisambtenaar bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon (de voorloper van de Dienst SZW). Voordien werkte hij bij Handelsmaatschappij Fennia te Rotterdam en van 23 september 1939 tot en met 23 december 1939 bij de Gemeentesecretarie van Den Haag.
Op 1 maart 1941 is hij op last van de Duitse bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen.
Op 16 oktober 1942 is Louis van Gelderen vanuit Westerbork gedeporteerd naar Polen, waar hij op 2 april 1943 is overleden in het concentratiekamp Ludwigsdorf (thans Bojanice in Polen). Dit kamp maakte onderdeel uit van het beruchte Grosz-Rosen-concencentratiekampcomplex.
De vrouw en de zoon van Louis van Gelderen zijn op 10 november 1942 gedeporteerd. Zijn vrouw Kaatje Helena van Gelderen-van Thijn is op 12 november 1942 in Auschwitz in Polen vergast. Zijn zoon Johan Meyer was in 1942 eindexamenleerling op het Joods Lyceum (HBS-B) in de Fischerstraat 135 in Den Haag. Hij is op 7 april 1943 op 16-jarige leeftijd in het Nazi-werkkamp Neukirch in Duitsland overleden.
Simon Revallier
Geboren op 10 augustus 1914 te Den Haag, overleden op 10 mei 1940 te Den Haag; zoon van Wilhelmus Antoine Revallier en Grietje de Wit. Hij was op 27 maart 1940 in Middelburg gehuwd met Apolonia Francina (Frans) Versluys.
Simon Revallier was als Schrijver 2e klasse werkzaam bij de Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon (de voorloper van de Dienst SZW).
Op 25 augustus 1939 kreeg hij vanwege de mobilisatie een oproep als dienstplichtig Fourier (lichting 1934). Hij werd gelegerd in de school aan de Zonnebloemstraat en ingedeeld bij het onderdeel 1e bataljon, 1e compagnie van het Regiment Grenadiers. Eén van de taken van een fourier in het leger is het verzorgen van voedsel voor de compagnie. Dat was precies wat Simon Revallier deed op 10 mei 1940, de eerste oorlogsdag. Op vliegveld Ockenburg waren die dag Duitse luchtlandingstroepen geland.
De strijd tegen de Duitse bezetter in de omgeving van Loosduinen werd Revallier al die eerste oorlogsdag fataal. Een kogel raakte zijn hoofd, waardoor hij dodelijk gewond raakte. Revallier is begraven op de begraafplaats Nieuw Eykenduinen in Den Haag. Postuum is hem het Oorlogsherinneringskruis met gesp voor bijzondere krijgsverrichtingen ‘Nederland mei 1940' verleend.
Jacobus (Jacques) Antonius Aloijsius Maria de Waal
Geboren op 21 januari 1900 te Ravenstein, overleden op 7 oktober 1944 te Rijswijk (Z-H); zoon van Petrus Wilhelmus Aloijsius de Waal en Geertruida Teunissen. Hij was ongehuwd.
Jacques de Waal studeerde politieke en sociale wetenschappen en rondde een universitaire studie economie af. Hij kwam op 14 februari 1935 bij de gemeente Den Haag in dienst als controleur B bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon (de voorloper van de Dienst SZW). Hij was armenbezoeker. In 1939 was hij bevorderd tot Ambtenaar voor Sociale Arbeid. Later kwam hij bij het Evacuatiebureau terecht.
Als ambtenaar bij de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon wist hij veel Haagse mannen weg te houden van de gedwongen arbeidsinzet. Bij het Evacuatiebureau zette hij zich - onder de schuilnaam Van der Heiden - vooral in voor Joodse en niet-Joodse onderduikers. Hij zorgde voor valse persoonsbewijzen, bonkaarten en onderduikadressen. Hij moet honderden mensen hebben geholpen. Tot 1944 werkte Jacques de Waal voornamelijk alleen. In september 1944 sloot De Waal zich in Den Haag aan bij de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO).
Adriaan Breed, een informant van de Sicherheitspolizei/Sicherheitsdienst (SiPo/SD) was in Haagse verzetsgroepen binnengedrongen, onder meer in de groep waarin Jacques de Waal actief was. Op vrijdag 29 september 1944 was er aan de Laan van Meerdervoort 415a een vergadering van het verzet over de ondersteuning van stakende spoorwegbeambten. Infiltrant Breed had de informatie over deze bijeenkomst aan de Laan van Meerdervoort doorgespeeld aan de SiPo/SD. Er vond tijdens de vergadering een inval van de Duitse politie plaats. Onder meer Jacques de Waal en collega-ambtenaar Frans Britzel (Gemeentesecretarie) zijn gearresteerd en gevangengezet in de cellenbarakken van de Scheveningse strafgevangenis.
Jacques de Waal en Frans Britzel zijn op 7 oktober 1944 bij 't Haantje in Rijswijk (Z-H) bij de spoorwegovergang achter de gistfabriek gefusilleerd samen met acht andere verzetslieden, als represaille voor sabotageacties van het verzet op deze spoorbaan op 25 september 1944 en 6 oktober 1944. Op 7 oktober 1944 maakte de SS bekend dat tien verzetsmensen waren geëxecuteerd, vanwege hun ondersteuning van het stakende spoorwegpersoneel.
Jacques de Waal is begraven op de Begraafplaats Oud-Rijswijk aan de Churchilllaan in Rijswijk. Bij 't Haantje in Rijswijk staat een klein gedenkteken. Ook op de Begraafplaats Oud-Rijswijk is een monument opgericht voor de gefusilleerde verzetslieden. Op beide monumenten staat de naam van Jacques de Waal vermeld.
Slachtoffers Gemeentelijke Reinigingsdienst
Frederik Johan Marie Hanjoel
Geboren op 13 april 1914 te Soerabaja (Nederlands-Indië), overleden op 22 maart 1945 te Hamburg, Wilhelmsburg (Duitsland); zoon van Johan Frederik Hendrik Hanjoel en Corstiana Kop. Hij was gehuwd met Johanna Broekes.
Frederik Hanjoel woonde afwisselend in Nederland en Nederlands-Indië. Hij was werkzaam bij de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM). Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg hij een kantoorfunctie als Schrijver 2e klasse bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst.
Op 21 november 1944 vond in Den Haag een grootscheepse Duitse razzia plaats, met de codenaam ‘Operatie Sneeuwvlok'. Na Rotterdam was Den Haag in november 1944 de tweede Nederlandse stad die door de Duitsers werd beroofd van haar mannen van 17 jaar tot 40 jaar. Zelfs politieagenten, brandweerlieden en mensen met een werkontheffing werden opgepakt en tewerkgesteld in Duitsland.
Tijdens de razzia verborg Hanjoel zich onder de vloer van zijn woonhuis aan de Pasteurstraat 336 in Den Haag. Tijdens een huiszoeking troffen de Duitsers hem hier echter aan en namen hem mee. Zijn negentienjarige zwager Jan Broekes besloot daarop vrijwillig met Frederik Hanjoel mee naar Duitsland te gaan. De opgepakte mannen stonden in lange rijen bij het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Zwarteweg. Andere verzamelplekken waren de Haagse Dierentuin (de plaats waar nu het Provinciehuis staat) en het Gymnasium Haganum aan de Laan van Meerdervoort. De dagen daarna transporteerden de Duitsers ongeveer 7.000 opgepakte Haagse mannen in overvolle rijnaken als dwangarbeiders naar Duitsland.
Hanjoel en zijn zwager J. Broekes kwamen in het werkkamp ‘Langer Morgen' bij Hamburg terecht. In dit kamp zaten ongeveer 2000 mannen: Duitse politieke gevangenen, buitenlandse dwangarbeiders en krijgsgevangenen. Vanuit kamp Langer Morgen waren de gevangenen verplicht onder slechte omstandigheden in de haven van Hamburg bij de werf van Howaldtswerke Hamburg zware arbeid te verrichten.
In de nacht van 22 op 23 maart 1945 bombardeerden Engelse vliegtuigen Wilhelmsburg en de Hamburgse haven. Tijdens dit bombardement is het kamp Langer Morgen bijna geheel verwoest. Zeker negentig dwangarbeiders, waaronder Frederik Hanjoel, kwamen hierbij om het leven.
Zijn zwager Jan Broekes, die bij hem in de buurt was, verklaarde in juni 1945: ‘dat hij gezien heeft dat F. Hanjoel de 22e maart 1945 bij 'n luchtaanval op Hamburg om 't leven is gekomen, papieren zijn niet gevonden daar 'n luchtmijn vlak voor de kamer waar hij in lag de lucht werd in gesmeten en niets is overgebleven'. Na het bombardement is kamp Langer Morgen niet meer opgebouwd.
Johanna Broekes, de echtgenote van Frederik Hanjoel, bleef na de dood van haar man achter met vier jonge kinderen in de leeftijd van één tot zes jaar.
Frederik Hanjoel ligt begraven op het Nederlands ereveld te Hamburg-Ohlsdorf. Op de plek van het voormalige werkkamp Langer Morgen is in 2000 een gedenkteken geplaatst.
Wilhelmus Paulus Johannes Kettenis
Geboren op 23 februari 1904 te Den Haag, overleden op 9 iuni 1942 te Friedrichshafen, Landkreis Tettnang (Duitsland); zoon van Martinus Kettenis en Johanna Margaretha Smit. Gehuwd met Johanna Barbier.
Wilhelmus Kettenis werkte als tijdelijke arbeidskracht bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Hij woonde in de oorlog met zijn gezin in de Newtonstraat 57.
In mei 1942 vorderde de Duitse bezetter bij verschillende gemeentelijke diensten werklieden voor de Duitse arbeidsinzet. Ook Kettenis moest naar Duitsland en kwam terecht in Friedrichshafen aan het Bodenmeer in Zuid-Duitsland. In deze stad werkten meer dan 10.000 buitenlandse arbeiders, die via de arbeidsinzet gedwongen waren in Duitsland te werken voor de Duitse oorlogsindustrie.
Hier woonde hij in het Barackenlager Allmannsweiler, een barakkenkamp voor krijgsgevangenen en dwangarbeiders. Al een maand na zijn aankomst werd Kettenis ernstig ziek. Op 9 juni 1942 is hij tijdens het transport naar het stadsziekenhuis in Friedrichshafen overleden. Wilhelmus Kettenis is begraven in Friedrichshafen. Johanna Barbier, de echtgenote van Wilhelmus Kettenis, bleef na de dood van haar man achter met vier jonge zonen in de leeftijd van één tot twaalf jaar.
Op het Nederlands ereveld te Frankfurt am Main staat een stenen drieluik met daarop de namen van 242 slachtoffers van wie de stoffelijke resten niet naar het ereveld konden worden overgebracht. De naam van Wilhelmus Kettenis staat op dit gedenkteken vermeld.
Wilhelmus Marie Rotteveel
Geboren op 5 april 1901 te Den Haag, overleden op 13 januari 1945 te Leiden; zoon van Ludovicus Wilhelmus Johannes Rotteveel en Elizabeth Magdalena Janse. Gehuwd met Johanna Bertina den Hollander.
Wilhelmus Rotteveel was werkzaam op het kantoor van de Gemeentelijke Reinigingsdienst en was actief in het muziekkorps van de reinigingsdienst 'Reinigingsharmonie Door Muziek Verbonden'.
Op 13 januari 1945 verbleef Rotteveel in Leiden, toen daar op die dag in het stadscentrum grote razzia's plaatsvonden. De ondergedoken Leidse wethouder M.G. Verweij schreef dat op zaterdagmiddag 13 januari 1945 heel Leiden in rep en roer was. De Duitsers hadden alle uitgangen van het stadscentrum afgezet en waren daarna een woeste jacht begonnen op potentiële dwangarbeiders voor de arbeidsinzet. Die middag zag men in Leiden overal vluchtende mannen en jongens en wanhopige vaders en moeders. SS'ers schoten op iedereen die trachtte te ontkomen.
Leidenaar J.H. Kasten schreef in zijn dagboek: 'In den middag en avond groote razzia's op mannen. Er wordt hevig geschoten'. De Leidse editie van de verzetskrant Het Parool schreef ‘Zatermiddag even over 4 uur werden de toegangen tot Leiden plotseling afgezet en begonnen uitgebreide straatrazzia's. Zij die zich op straat bevonden werden op pleinen bijeen gedreven... De Duitsers traden op hun bekende ruwe manier op en er werd veel geschoten. Er vallen minstens twee doden en zes gewonden te betreuren'. Rotteveel is één van de twee doden. Hij werd die middag om half zes tijdens de gewelddadige Leidse razzia's doodgeschoten. Ongeveer 700 mannen werden die dag in Leiden gearresteerd en als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd.
Het lichaam van Willem Rotteveel is die week nog naar Den Haag overgebracht en op zaterdag 20 januari 1945 begraven op de rooms-katholieke begraafplaats St. Barbara in de Binckhorst. De leden van de Reinigingsharmonie herdachten op 11 maart 1945 hun secretaris Rotteveel met één minuut stilte tijdens hun vergadering.
Eduard Cornelis Schwencke
Geboren op 15 april 1896 te Den Haag, overleden 6 augustus 1942 te Natzweiler (Frankrijk); zoon van Johannes Jacobus Schwencke en Lena van den Bos. Gehuwd met Adriana Lodewica de Zwaan.
Eduard Schwencke was werkzaam als ambtenaar bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Hij woonde met zijn vrouw en twee kinderen sinds 1933 aan de Prinses Mariannelaan 92 in Voorburg.
Direct na het uitbreken van de oorlog had Schwencke aan zijn vrouw kenbaar gemaakt dat hij zich niet bij de Duitse bezetting wilde neerleggen en contact ging zoeken met gelijkdenkenden. Die vond hij in de Haagse afdeling van de verzetsgroep Oranjewacht.
Schwencke sloot zich ook daadwerkelijk bij deze groep aan. Hij vervoerde wapens en munitie en hielp mensen die naar Engeland wilden vluchten. Ook spioneerde hij voor Engeland en gaf aan Engelandvaarders gecodeerde berichten mee. Delftse studenten, zoals Charles Hugenholtz uit de verzetsgroep van de Delftse hoogleraar Richard Schoemaker, hielp hij te ontkomen uit Nederland. Hij werkte samen met andere medewerkers van de Reinigingsdienst zoals A.A. Putto, die ook werd gearresteerd, maar de oorlog overleefde. De directeur van de Reinigingsdienst dr. J.A. Putto was op de hoogte van de verzetsactiviteiten van Schwencke. De meeste leden van de verzetsgroep Oranjewacht zijn al in de winter van 1940-1941 gearresteerd. Op 6 oktober 1941 deden SS'ers een inval op het kantoor van de Gemeentelijke Reinigingsdienst aan de Brouwersgracht 2 en arresteerden daarbij ook Schwencke. De Duitsers legden hem het vervoer van wapens en munitie en het lidmaatschap van de verzetsgroep Oranjewacht ten laste.
Schwencke verbleef voor verhoor in het Oranjehotel in Scheveningen, daarna is hij vervoerd naar Amersfoort. In februari 1942 is hij op transport gesteld naar Duitsland. Op last van de Duitse bezetter is hij op 1 maart 1942 ontslagen uit zijn betrekking bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst. In Duitsland verbleef Schwencke korte tijd in het concentratiekamp Buchenwald. Tenslotte is hij overgebracht naar het concentratiekamp Natzweiler ten zuiden van Strasbourg in Frankrijk, waar hij op 6 augustus 1942 is overleden. De S.D. berichtte de echtgenote van Eduard Schwencke dat haar man in dit kamp aan een hartverlamming was overleden, maar officieus was haar door anderen meegedeeld dat hij tijdens een poging om te ontvluchten is neergeschoten.
Op het oorlogsmonument in Park Sijtwende in Voorburg staat de naam van Eduard Schwencke vermeld.
Willem Meindert van der Wal
Geboren op 9 september 1888 te Schagen, overleden op 18 maart 1945 te Voorburg; zoon van Rudolph Gerard Van der Wal en Geertruij Honingh. Hij was ongehuwd.
Willem van der Wal vestigde zich op 14 september 1931 vanuit Schagen in Den Haag. Hij was crisisambtenaar bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst.
Sinds 1938 woonde hij in het Bezuidenhout aan de Laan van Nieuw Oost Indië 75. Het Bezuidenhout raakte grotendeels verwoest tijdens het bombardement op 3 maart 1945. Willem Meindert van der Wal raakte op deze dag ernstig gewond. Vele slachtoffers van het bombardement werden overgebracht naar Haagse ziekenhuizen en het ziekenhuis Sint Antoniushove aan het Oosteinde in Voorburg. Het Voorburgse ziekenhuis nam meer dan honderd zwaargewonden op. Ook de verpleging van Van der Wal vond plaats in Voorburg. Hier overleed hij uiteindelijk op 18 maart 1945.
Heinrich George Wessel
Geboren op 31 december 1881 te Wassenaar, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; zoon van Willem Frederik Wessel en Aagje de Keijzer. Hij was gehuwd met Jannetje van Wouw.
Heinrich George Wessel was een gepensioneerde ambtenaar van de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Sinds 3 juli 1937 woonde hij aan de Bezuidenhoutseweg 550. Tijdens het bombardement van 3 maart 1945 op het Bezuidenhout is een groot deel van de Bezuidenhoutseweg verwoest. Heinrich Wessel raakte ten gevolge van het bombardement ernstig gewond en werd overgebracht naar het Gemeenteziekenhuis Zuidwal. Hier overleed hij nog diezelfde dag.
Gerrit Pieter Zieren
Geboren op 8 oktober 1893 te Delft, overleden op 9 november 1944 te Niederroden, Landkreis Dieburg (Duitsland); zoon van Gerrit Pieter Zieren en Anna Clasina van Essen. Hij was gehuwd met Maria Helena Woudstra.
Gerrit Pieter Zieren werkte als straatveger bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Het gezin Zieren-Woudstra was in Den Haag woonachtig in de Potgieterstraat 28.
Zieren werkte mee aan het gestencilde illegale blad Op Wacht. Voor God-Nederland-Oranje. De tuinder en oud-militair J.J. van Staalduinen was een van de oprichters van dit blad en een vriend van Gerrit Zieren. Verzetsman Zieren was een van de verspreiders van het blad. De organisatie hielp ook onderduikers.
In het hele land waren stencilposten, onder andere in Amsterdam, Barendrecht, Delft, Hillegom, Leiden, Naaldwijk, Rotterdam en Friesland. Vanuit het hoofdkantoor in Den Haag voorzagen koeriers deze filialen van kopij. Van Staalduinen deelde na de oorlog mee dat Gerrit Zieren door verraad op 31 maart 1944 is gearresteerd.
Zijn 25-jarige bruiloft op 18 juni 1944 bracht Gerrit Zieren in gevangenschap door. Zijn dochter plaatste een kleine advertentie in de Haagsche Courant met de tekst: ‘Zondag 18 juni hopen onze geliefde ouders hun 25-jarig huwelijksfeest te herdenken. Hun dankbare kinderen ... Wegens omstandigheden geen bezoek'.
Drie weken later, op 10 juli 1944, veroordeelde de tweede senaat van het Duitse Obergericht in Nijmegen Gerrit Zieren tot twee jaren tuchthuis wegens het verspreiden van vijandige geschriften over Duitsland. Hij verbleef van 15 juli 1944 tot 4 september 1944 in de strafgevangenis in Siegburg bij Keulen en werd daarna overgebracht naar het strafkamp Rodgau. Dit kamp was in 1938 in gebruik genomen. In het kamp waren gemiddeld 1500 gevangenen en 200 bewakers aanwezig. Ofschoon de meeste politieke gedetineerden in het kamp uit Duitsland kwamen, verbleven hier ook veel gevangenen uit de door de Nazi's bezette gebieden.
De gevangenen moesten gedwongen arbeid verrichten in de Duitse wapenindustrie. Gerrit Zieren moest dwangarbeid verrichten in Monsheim. Nadat hij ziek was geworden, is Gerrit Zieren op 10 oktober 1944 naar het strafkamp Rollwald gebracht.
Gerrit Zieren vertelde aan H.A. Lambert uit Amsterdam, die ook in het gevangenenkamp Rollwald verbleef, dat hij een brief van zijn vrouw had ontvangen met het bericht dat hun oudste dochter Roelofina een zoon had gekregen. Hij was voor de eerste maal grootvader geworden. Zijn kleinkind zou hij evenwel nooit zien.
Begin november 1944 kreeg Gerrit Zieren dysenterie. Enkele dagen nadien is hij in Rollwald ernstig mishandeld. Aan de gevolgen hiervan is hij op 9 november 1944 overleden. Door de slechte levensomstandigheden vielen in de loop van 1944 en in 1945 meer dan honderd doden in dit kamp.
Zieren werd begraven op het kerkhof bij het strafkamp Rollwald. Na de oorlog is Gerrit Zieren herbegraven op het Nederlands ereveld in Loenen.
Sinds 1983 staat op de plaats van de begraafplaats van strafkamp Rollwald in Duitsland een gedenksteen ter nagedachtenis aan de in 1944 en 1945 omgekomen gevangenen. De tekst op de steen luidt: Hier ruhen Menschen, die in der schweren Zeit des Nationalsozialismus im Strafgefangenenlager Rollwald gefangengehalten wurden und in den Jahren 1944/45 durch Hunger und Krankheit einen sinnlosen Tod erleiden mußen. Richtet nicht, damit ihr nicht gerichtet werdet. Matthäus VII, Vers 1
Slachtoffer dienst der Gemeenteplantsoenen
Cornelis Geers
Geboren op 16 december 1910 te Boskoop, overleden op 19 april 1945 te Buchenwald (Duitsland); zoon van Hermamus Geers en Margaretha Broekhuizen. Gehuwd met Cornelia van Essen.
Cornelis Geers was als tuinman werkzaam bij de Dienst der Gemeenteplantsoenen.
Al vroeg in de oorlog was Geers actief in het Haagse verzet en sloot zich, net als zijn collega Willem Hertly van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf, omstreeks 1941 aan bij de verzetsgroep Ordedienst.
De Ordedienst (OD) was een ondergrondse organisatie, die in de zomer van 1940 was opgericht door twee ex-militairen, reserveluitenant-kolonel J.H.Westerveld en generaal jhr. W. Röell. Deze eerste OD van Westerveld werd in de zomer van 1941 opgerold. Direct na de arrestatiegolf in de zomer van 1941 zorgde een aantal gepensioneerde KNIL-officieren voor de heroprichting van de OD. De tweede OD was vooral succesvol op spionageterrein.
Cornelis Geers was commandant van een groepje van vier leden van de OD, die hij leerde omgaan met wapens. Hij werkte samen met de verzetsgroep van Jan le Griep. De collaborateur Anton van der Waals en ook agenten van de beruchte afdeling 'Documentatiedienst' van de Haagse politie wisten in deze verzetsgroep en ook in de OD te infiltreren, waardoor in 1942 de groep Le Griep en ook de tweede OD werd opgerold.
De arrestatie van Geers vond plaats op 25 juni 1942. Hij werd in het Oranjehotel in Scheveningen verhoord en vervolgens heeft hij vastgezeten in Utrecht, kamp Amersfoort, de strafgevangenis in Anrath ten zuidwesten van Krefeld, de strafgevangenis in Rheinbach ten zuiden van Keulen en kamp Dachau. Uiteindelijk is hij terechtgekomen in het concentratiekamp Buchenwald in het oosten van Duitsland.
Geers was een zogenaamde ‘Nacht und Nebel'-gevangene, over wie het thuisfront geen enkel bericht mocht ontvangen.
Het Amerikaanse leger bevrijdde op 11 april 1945 de 21.000 gevangenen in Buchenwald. Na de bevrijding van het kamp stierven nog honderden voormalige gevangenen aan uitputting en ziekte. De zwaar zieke Cornelis Geers heeft de bevrijding van het kamp nog meegemaakt, maar ook hij overleed door alle fysieke ontberingen op 19 april 1945.
Slachtoffers gemeentelijk electriciteitsbedrijf
Arnoldus Gabriël Broekhuizen
Geboren 6 maart 1888 te Leiden, overleden op 30 maart 1945 te Neuengamme (Duitsland); zoon van Hendrik Nicolaas Broekhuizen en Marcelia Dina Johanna Henriette de Zwart. Hij was gehuwd met Francina Antonetta Willink en had drie kinderen.
Arnoldus Broekhuizen was als technisch opzichter B werkzaam bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf.
Hij was al vroeg actief in het verzet van Den Haag. Broekhuizen sloot zich pas laat in de oorlog aan bij het georganiseerde verzet. Hij werkte samen met zijn zoon Dirk en zocht na verloop van tijd contact met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen.
In 1944 sloot hij zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten in Den Haag. In het verzet had Broekhuizen als schuilnaam ‘De Zwart', de familienaam van zijn moeder.
Zijn eerste arrestatie vond plaats op 20 mei 1941. Volgens de beschuldiging van de Duitsers, omdat Broekhuizen had deelgenomen aan acties gericht tegen de Duitse bezetter. Hij heeft toen ongeveer twee maanden in het Oranjehotel in Scheveningen gevangen gezeten. De tweede gevangenneming vond plaats op 14 mei 1944. Hierna is Broekhuizen naar kamp Vught gezonden, waar hij ruim een maand heeft doorgebracht. De derde arrestatie geschiedde op 12 december 1944 in de Oranjelaan 47 in Rijswijk. Opnieuw moest hij naar de Scheveningse gevangenis, waar hij tot 6 maart 1945 verbleef. Vervolgens kwam hij via kamp Amersfoort in het concentratiekamp Neuengamme terecht, waar hij aan de gevolgen van dysenterie is overleden.
Willem Hendrik (Wim) Hertly
Geboren op 2 januari 1891 te Engwierum (gemeente Oostdongeradeel), overleden op 29 juli 1943 te Leusden, zoon van Johannes Hertly en Neeltje Raven. Gehuwd met Frederika Wilhelmina (Toos) Rauws.
Wim Hertly kwam omstreeks 1918 werken bij de gemeente Den Haag. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was hij als hoofdambtenaar (administratief ambtenaar C) in dienst van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB).
Wim Hertly nam al vroeg in de oorlog actief deel aan het Haagse verzet en sloot zich aan bij de Haagse verzetsgroep van jhr. Joan Schimmelpenninck.
De groep had eerst vooral het karakter van een inlichtingengroep. Er waren nauwe banden met de ondergrondse organisatie Ordedienst. Schimmelpenninck kreeg in 1941 een leidende rol in de OD. In deze verzetsorganisatie was Hertly vanaf 1941 plaatsvervangend commandant en hield zich vooral bezig met het verbergen en vervoer van munitie. In het GEB- magazijn van Openbare Verlichting aan de Cartesiusstraat had hij een voorraad wapens verborgen. Ook verzorgde hij persoonsbewijzen voor onderduikers. De collaborateur Anton van der Waals en ook agenten van de beruchte afdeling ‘Documentatiedienst’ van de Haagse politie wisten in de OD te infiltreren. Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 gearresteerd. De arrestaties van de andere leden volgden in de maanden nadien. De Duitsers arresteerden Hertly op 22 juli 1942 en zetten hem gevangen in het Oranjehotel in Scheveningen. Hierna kwam hij in de gevangenis in Utrecht terecht. Vanwege het grote proces tegen de Ordedienst van
Schimmelpenninck (het zogenaamde Tweede OD-proces) is Hertly samen met de andere gearresteerden in maart 1943 overgeplaatst naar kamp Haaren in Noord-Brabant. De Wehrmacht-krijgsraad beschuldigde Hertly van spionage, sabotage en het in bezit hebben van wapens en veroordeelde hem samen met twintig andere OD-leden op 27 april 1943 ter dood. Drie ter dood veroordeelden kregen uiteindelijk gratie. Na afloop van het proces werd Hertly naar Kamp Amersfoort gestuurd. Op 29 juli 1943 is hij tezamen met de andere ter dood veroordeelde verzetsmannen gefusilleerd op de Leusderheide bij Amersfoort.
De fusilladeplaats van kamp Amersfoort lag slechts enkele honderden meters van de Gemeentelijke Begraafplaats Rusthof. Hier zijn veel geëxecuteerden van het kamp begraven. Ook Wim Hertly vond hier zijn laatste rustplaats. Op 16 augustus 1943 schreef zijn echtgenote Toos Hertly aan de vrouw van één van de andere gefusilleerde verzetsmannen: ‘Zij zijn als helden gestorven, laten wij ons dan toonen als vrouwen van helden ...Wij allen mochten hem graag en wij zien in hem een held. Ook hij heeft een steentje bijgedragen voor de vrijheid van zijn Vaderland. Wij als Nederlandsche vrouwen mogen dit nooit vergeten. Ik hoop dan ook dat je daar troost en kracht uit zult putten. Vergeet nooit dat hij voor een eerlijke zaak heeft gestreden en daar zijn leven voor heeft gegeven'.
Wim Hertly kreeg postuum het verzetsherdenkingskruis.
Levij Barend (Louis) van Hoorn
Geboren 6 januari 1893 te Den Haag, overleden 21 januari 1943 te Auschwitz (Polen); zoon van Barend van Hoorn en Hester Italiaander. Gehuwd met Anna Lezer, geboren op 7 augustus 1889 te Stadskanaal, overleden op 21 januari 1943 te Auschwitz (Polen); zoon Aäron (Arie), geboren 22 augustus 1922 te Den Haag, overleden op 7 februari 1945 in Polen.
Louis van Hoorn was werkzaam als assistent-monteur bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB) aan het De Constant Rebecqueplein.
In opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse ambtenaren bij het GEB uit hun functie ontheven. Op 1 maart 1941 is Louis van Hoorn op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen.
Alle HBS- en gymnasiumleerlingen met een Joodse achtergrond waren na september 1941 gedwongen hun oude school te verlaten en onderwijs te volgen in het Joodsch Lyceum in de Fisherstraat (thans Fischerstraat) in Den Haag. Louis van Hoorn kreeg in deze school op 15 oktober 1941 een tijdelijke baan als werkman. Hij stookte onder andere in de wintermaanden de kolenkachels in de school. Het Joodsch Lyceum Fisherstraat bleef tot 26 november 1942 aan de Fisherstraat 135 gevestigd. Daarna verhuisde de school naar vier lokalen in het scholencomplex Bezemstraat 1-3. Hier werd het onderwijs op 2 december 1942 hervat. De school bleef onder de naam Joodse School voor Voortgezet Onderwijs bestaan tot 15 april 1943.
De sluiting van het Joodsch Lyceum heeft hij niet meer meegemaakt. Louis van Hoorn en zijn echtgenote Anna Lezer moesten in januari 1943 Den Haag verlaten. Op 13 januari 1943 kwamen zij in Westerbork aan en vijf dagen later hebben de Nazi's hen uit Nederland weggevoerd. Op 21 januari 1943 zijn zij beiden in Auschwitz in Polen vermoord.
Aäron, de jongste zoon van Louis van Hoorn en Anna Lezer, was in juni 1942 te werk gesteld in het Joodse werkkamp Fochteloo, waar voornamelijk Joodse mannen uit Den Haag dwangarbeid moesten verrichten. Daarna is hij via Westerbork naar het Oosten gedeporteerd. Hij stierf op 7 februari 1945 in Polen. Tot op heden is onbekend waar hij is omgekomen. Hun kinderen Barend en Cato hebben de oorlog overleefd.
Cornelis (Kees) Jue
Geboren op 11 november 1904 te Den Haag, overleden op 8 maart 1945 te Den Haag; zoon van Gerrit Jue en Epje Maria van den Berg. Gehuwd met Bjefke Vrouwkje Catharina Kaspers.
Kees Jue was werkzaam als Opzichter 1e klasse bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB).
Jue maakte deel uit van de Haagse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S. gewest 13). Via de Haagse afdeling van de verzetsorganisatie Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) hielp hij onderduikers en verzorgde de stroomtoevoer naar afgesloten huizen van medewerkers van Knokploegen en de LO. Op 8 februari 1945 is Jue in het kantoor van het GEB gearresteerd en daarna gevangen gezet in het Oranjehotel in Scheveningen.
In de nacht van 6 op 7 maart 1945 vond een - mislukte - aanslag plaats op Hanns Albin Rauter, hoofd van de Duitse politie en de SS in Nederland.
De Duitse bezetter nam zeer zware represaillemaatregelen en liet de volgende dag 117 mannen executeren. Kees Jue werd net als zijn jonge collega Jan Bronmeijer van het Gemeentelijk Gasbedrijf op 8 maart 1945 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. Zijn stoffelijk overschot werd op 16 juni 1945 in een massagraf in de Oostduinen gevonden.
Albertus Johannes Kamstra
Geboren 31 maart 1904 te Den Haag, overleden 21 februari 1945 te 's-Heerenberg (gemeente Bergh); zoon van Haye Kamstra en Gerharda Brinkman. Gehuwd met Jacoba Johanna van Overvest.
Albertus Kamstra had een opleiding tot elektricien gevolgd en was werkzaam als meteropnemer (controleur B) bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf. Kamstra was actief in het verzet. Op 21 november 1944 werd hij tijdens de grote razzia in Den Haag opgepakt en naar het beruchte Kamp Rees in Duitsland afgevoerd. Na de novemberrazzia's van 1944 kwamen veel Nederlandse mannen als dwangarbeiders terecht in het Kamp Rees (officiële naam ‘Ausländerlager Groine, Bauabschnitt Röhrig, Einheit Heinze'). Het kamp was van november 1944 tot 23 maart 1945 net over de Nederlandse grens gevestigd in een oude dakpannenfabriek bij Rees in Duitsland.
De dwangarbeiders moesten in Kamp Rees zware arbeid verrichten voor de Nazi-organisatie Organisation Todt, zoals het maken van loopgraven en het aanleggen van tankwallen. De huisvesting en het voedsel was ronduit slecht. De barre koude van de winter van 1944-1945 zorgde ervoor dat veel dwangarbeiders ernstig ziek werden en stierven. De ergste ziektegevallen konden door bemiddeling van het Bureau Afvoer Burgerbevolking in Doetinchem in februari 1945 in een noodhospitaal in het Patersklooster in 's-Heerenberg worden opgenomen. Ook Albertus Kamstra werd ziek en verzwakt overgebracht naar het Patersklooster. Hij poogde op 21 februari 1945 zijn ziekenverblijf te ontvluchten. Tijdens de vlucht werd Kamstra in 's-Heerenberg neergeschoten, waarna hij aan zijn verwondingen overleed.
Kamstra werd begraven op het Nederlands Hervormde kerkhof te 's-Heerenberg en later herbegraven op Begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. Het graf is in beheer bij de Oorlogsgravenstichting.
Johannes Cornelis Kok
Geboren 30 maart 1898 te Den Haag, overleden op 23 maart 1945 te Den Haag; zoon van Christiaan Antonie Kok en Catherina Hendrika Petronella Wassenaar. Gehuwd met Woltertje van der Veen.
Johannes Kok was in dienst bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB) als technisch ambtenaar 1e klasse. Hij was met zijn gezin woonachtig in de dienstwoning boven het onderstation van het GEB op de Westduinweg 230.
Op 23 maart 1945 stortte bij dit complex om negen uur in de morgen een V2-raket neer. De V2's waren vernietigingswapens waarmee de Nazi's tot aan het aan einde van de oorlog Engeland bleven aanvallen. De verkeerd gelanceerde V2 die op 23 maart 1945 neerkwam op Scheveningen, verwoestte de panden Westduinweg 234-242 en een deel van het GEB-gebouw. Bovendien had de explosie na de inslag zes doden en twee zwaargewonden tot gevolg. Kok was op het moment van het neerkomen van de V2 net buiten het GEB-gebouw en werd ook gedood.
Ofschoon de GEB-dienstwoning ernstig beschadigd was, liepen de overige gezinsleden van Johannes Kok geen letsel op.
Jacob Levie Montezinos
Geboren op 27 maart 1911 te Amsterdam, overleden op 13 maart 1943 te Sobibor (Polen); zoon van David Levie Montezinos en Louise Hagenaar. Gehuwd met Johanna Elburg.
Jacob Montezinos was werkzaam als boekhouder op het kantoor van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf en was met zijn vrouw en dochtertje woonachtig in de Van den Berghstraat 58 te Den Haag.
In opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse gemeenteambtenaren uit hun functie ontheven. Vanwege zijn Joodse achtergrond is Jacob Montezinos op last van de Duitse bezetter op 1 maart 1941 als ambtenaar van de gemeente Den Haag ontslagen. Na zijn ontslag kreeg hij een tijdelijke baan als administrateur bij het kamerorkest van zijn zwager Calman Hakker. Dit ‘Joodsch Orkest te 's-Gravenhage' was een orkest van Joodse beroepsmusici, die in 1941 na de arisering* van de orkesten hun baan waren kwijtgeraakt. Het orkest heeft slechts eenmaal een uitvoering gegeven op 16 september 1941 in zaal Excelsior aan de Zeestraat 57 in Den Haag.
Begin oktober 1942 werd het gezin Montezinos-Elburg gedwongen Den Haag te verlaten. Op 5 oktober 1942 is de familie in Westerbork aangekomen en verbleef daar gedurende een half jaar in Barak 61. Jacob, zijn vrouw Johanna en hun vijfjarig dochtertje Louise zijn tenslotte op 10 maart 1943 vanuit Westerbork naar Sobibor in Polen gedeporteerd en daar drie dagen later vermoord.
*Arisering is de samenleving ontdoen van Joden en Joodse invloeden.
Albert Willem van der Rest
Geboren 28 september 1897 te Rotterdam, overleden op 3 maart 1945 te Den Haag; zoon van Albert Willem van der Rest en Sara Bazel. Gehuwd met Maartje Johanna van der Oest, eerder gescheiden van Catherina Wilhelmina Koch.
Albert van der Rest was opgeleid tot elektromonteur en werkzaam als technisch opzichter bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf. Hij woonde in het Bezuidenhout. Deze buurt raakte grotendeels verwoest tijdens het bombardement op 3 maart 1945. Albert van der Rest is bij het bombardement om acht uur in de ochtend omgekomen.
Simon Staal
Geboren 20 juni 1910 te Londen (Groot-Brittannië), overleden op 23 oktober 1942 te Mauthausen (Oostenrijk); zoon van Emanuel Staal en Clara Hamburger. Hij was verloofd met Mientje van Rheenen.
Simon Staal is geboren in Londen, waar zijn vader optrad als violist. In 1913 kwam de familie Staal naar Nederland en zes jaar later vestigde het gezin zich in Den Haag. In Den Haag bezocht Simon Staal de Hogere Handelsschool.
Na zijn militaire diensttijd kreeg Simon Staal een kantoorbaan als administratief ambtenaar A bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf. Hij verloofde zich omstreeks 1930 met Mientje van Rheenen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonde hij aan de Mient 251.
Op 26 november 1940 werden in opdracht van de Duitse bezetter alle Joodse gemeenteambtenaren uit hun functie ontheven. Vervolgens is Simon Staal op last van de bezetter op 1 maart 1941 vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen. Begin augustus 1942 is hij opgepakt en via kamp Amersfoort in oktober 1942 naar het strafkamp Mauthausen in Oostenrijk gevoerd. Hier is Simon Staal binnen enkele weken op 23 oktober 1942 omgekomen. Op 1 oktober 1942 schreef Simon Staal vanuit Kamp Amersfoort nog een brief aan zijn verloofde Mientje van Rheenen. Het was zijn laatste levensteken.
Simons moeder Clara Hamburger is kort voor het uitbreken van de oorlog in 1939 overleden. Zijn vader Emanuel besloot in de oorlog onder te duiken. Hij vond een onderduikplaats in het Sint Servaas-gesticht in Venray, waar hij op 22 augustus 1944 alsnog werd gearresteerd. Twee weken later, op 6 september 1944, is Emanuel Staal in Auschwitz vermoord.
Slachtoffers gemeentelijk gasbedrijf
Isaac Abraham de Beer
Geboren op 21 maart 1888 te Den Haag, overleden op 26 februari 1943 te Auschwitz (Polen); zoon van Abraham de Beer en Rebecca Goudman. Gehuwd met Eva Bamberg, geboren 22 november 1890 in Wisch (Gelderland), overleden op 26 februari 1943 te Auschwitz.
Isaac Abraham de Beer had een opleiding tot boekhouder gevolgd. Hij kwam in oktober 1914 op het kantoor van de gasfabriek aan het Trekvlietplein te werken. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was zijn functie administratief ambtenaar B bij het Gemeentelijk Gasbedrijf.
Van 1934 tot aan de deportatie in 1943 woonde het gezin De Beer in de Scheldestraat 60 in Den Haag.
In opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse ambtenaren bij het Gasbedrijf uit hun functie ontheven. Na meer dan 26 jaar trouwe dienst is Isaac Abraham de Beer op 1 maart 1941 op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen. Isaac de Beer, zijn echtgenote Eva de Beer-Bamberg en hun zoon Alfred Jacob zijn op 19 februari 1943 in Westerbork aangekomen. Zeven dagen later zijn zij op transport naar Auschwitz in Polen gesteld. Isaac en Eva de Beer zijn daar op 26 februari 1943 vermoord. Zes weken later, op 17 april 1943, bracht hun dochter Rechel Betsie Barendse-de Beer in kamp Westerbork hun kleindochter Jansje Eva ter wereld. Ook dochter Rechel Betsie, kleindochter Jansje Eva en zoon Alfred Jacob zijn in 1943 in Auschwitz omgebracht. Schoonzoon Jacques Isaac Barendse overleed kort voor de bevrijding in het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen.
Jan Bronmeijer
Geboren 23 mei 1926 te Soerabaja, overleden op 8 maart 1945 te Den Haag; zoon van Jan Bronmeijer en Anna Sas. Hij was ongehuwd.
Jan Bronmeijer was een jonge medewerker bij het Gemeentelijk Gasbedrijf en had een betrekking als leerlingmachinist.
Aan het einde van de oorlog raakte Bronmeijer betrokken bij het verzet en werd actief bij de Binnenlandse Strijdkrachten (gewest 13) in Den Haag. Na zijn arrestatie kwam hij vast te zitten in de gevangenis van Scheveningen. In de nacht van 6 op 7 maart 1945 vond een – mislukte - aanslag plaats op Hanns Albin Rauter, hoofd van de Duitse politie en de SS in Nederland. De Duitse bezetter nam zeer zware represaillemaatregelen en liet de volgende dag 117 mannen executeren. Jan Bronmeijer werd, net als zijn collega Kees Jue van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf, op 8 maart 1945 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. Zijn stoffelijk overschot is op 16 juni 1945 op de Waalsdorpervlakte gevonden.
Jan Bronmeijer ligt begraven op het Nederlands ereveld in Loenen.
Gerardus (Gerrit) Dekker
Geboren op 5 juni 1906 te Amsterdam, overleden op 26 maart 1945 in Kahla (Duitsland); zoon van Gerardus Dekker en Elisabeth Maria Koffijberg. Gehuwd met Wilhelmina Hendrika Doorackers.
Gerrit Dekker begon zijn loopbaan als stoker bij de rederij Koninklijke Hollandsche Lloyd (KHL), werkte daarna korte tijd als huisknecht, tot hij eind jaren dertig als gasstoker in dienst trad bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. Op 5 juni 1939 kwam hij in vaste dienst bij het gasbedrijf.
Dekker is op 21 november 1944 tijdens de grote razzia in Den Haag gearresteerd. Hij kwam met een aantal collega's van het gasbedrijf als dwangarbeider terecht in een groot strafkamp in het oosten van Duitsland in de stad Kahla ten zuiden van Jena. Door de erbarmelijk slechte werkomgeving in dit kamp vonden hier vele dwangarbeiders de dood. Gerrit Dekker is waarschijnlijk aan de gevolgen van dysenterie overleden. Hij stierf op 26 maart 1945 en ligt op de katholieke begraafplaats in Kahla begraven.
Zijn echtgenote bleef achter met een zevenjarig zoontje.
Jacob (Jaap) van Dien
Geboren op 14 december 1909 te Loosduinen, overleden op 3 mei 1945 aan boord van het schip Cap Arcona of de Thielbeck buitengaats bij Neustadt (Duitsland); zoon Van Pieter van Dien en Trijntje Vermeer. Gehuwd met Betje Diederich.
Jacob van Dien was als metaalbewerker/bankwerker bij het Gemeentelijk Gasbedrijf werkzaam. Het gezin Van Dien-Diederich woonde tijdens de oorlog in de Joris van der Haagenstraat 106 in de Schilderswijk. Jacob van Dien en zijn vrouw waren Jehova's Getuigen.
Rijkscommissaris Seyss-Inquart maakte al op 29 mei 1940 bekend dat de geloofsgemeenschap van Jehova's Getuigen was verboden. De Jehova's hadden namelijk in Duitsland openlijk hun afkeer van Adolf Hitler en zijn naziregime getoond. Het Nederlandse hoofdbureau van de Jehova's Getuigen in Heemstede werd op 6 juli 1940 door de Duitse bezetter gesloten. In Den Haag deed de Documentatiedienst, een speciale afdeling van de Haagse politie, het voorbereidende werk voor de arrestaties van de Haagse Jehova's Getuigen en verzamelde de namen en adressen.
In september 1941 begon in Den Haag de vervolging van deze groep mensen. Op 8 september 1942 arresteerden de Duitsers Van Dien en zijn echtgenote vanwege hun geloofsopvattingen. Betje van Dien wist in 1943 te ontsnappen en overleefde de oorlog. Haar man Jacob kwam na zijn arrestatie via het Oranjehotel in Scheveningen terecht in kamp Amersfoort. Daarvandaan is hij op transport naar Duitsland gesteld. Uit zijn kampnummer 13274 blijkt dat hij vermoedelijk op 18 december 1942 in het concentratiekamp Neuengamme in het noorden van Duitsland aangekomen.
Door de opmars van het Britse leger besloten de Nazi's Neuengamme te verlaten en de gevangenen naar Lübeck te transporteren en ze daar naar de schepen Cap Arcona, Deutschland IV en Thielbeck in de Lübeckerbocht te brengen. In de week van 18 tot 26 april 1945 brachten SS'ers Jacob van Dien en andere gevangenen van Neuengamme aan boord van de schepen. Kort na het vertrek van de schepen op 3 mei 1945 bombardeerde de Royal Air Force de vaartuigen. Van de ongeveer 7000 gevangenen aan boord van de schepen overleefden slechts circa 350 mensen het bombardement. Jacob van Dien is aan boord van de Cap Arcona of de Thielbeck omgekomen.
Jacob van Driel
Geboren op 13 november 1908 te Den Haag, overleden op 22 februari 1945 te Eichenberg (Duitsland); zoon van Petrus Johannes van Driel en Elizabeth Adriaantje de Wert. Gehuwd met Wijbrigje de Vries.
Jacob van Driel werkte als timmerman bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. Hij woonde met zijn gezin in de Newtonstraat 57.
Tijdens de razzia's op 21 november 1944 bevond Van Driel zich op straat. Hij is samen met duizenden andere Haagse mannen door de Duitse bezetter gearresteerd. Voor de mannen lagen rijnaken klaar, waarmee zij via Amsterdam en Kampen naar Duitsland zijn gevoerd. Van Driel kwam terecht in het oosten van Duitsland in de stad Kahla, ten zuiden van Jena. Hier trof hij ook een aantal andere collega's van de gasfabriek. Onder zware omstandigheden moesten de mannen hier dwangarbeid verrichten bij REIMAHG (Reichs Marschall Hermann Göring) Werke in de gemeente Eichenberg in Duitsland. Dit was een ondergrondse wapenfabriek waar jachtvliegtuigen werden gebouwd. Meer dan 10.000 dwangarbeiders zijn hier tewerkgesteld, waaronder ongeveer honderd Nederlandse mannen. Veel Nederlanders, waaronder Jacob van Driel, verbleven in het zogenaamde Straflager E. Hier woonden circa 1200 dwangarbeiders, waarvan er bijna 400 door de erbarmelijk slechte levensomstandigheden om het leven kwamen. De meesten zijn na hun overlijden in een massagraf bij Kahla begraven.
Paul Durieux, een jonge Belgische student en verzetsman, verklaarde in oktober 1945 dat ook hij in Kahla gevangen zat en Jacob van Driel tot aan zijn dood heeft verpleegd. Jacob van Driel is waarschijnlijk aan de gevolgen van dysenterie overleden. Hij stierf op 22 februari 1945 en ligt ook in Kahla in het massagraf begraven.
Martinus Dijkhuijzen
Geboren op 16 september 1910 te Scheveningen (gemeente Den Haag), overleden op 17 april 1945 te Kahla (Duitsland); zoon Zier Dijkhuijzen en Arendje Spaans. Gehuwd met Maria Anna Vermeer.
Martinus Dijkhuijzen was aangesteld als werkman bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. Hij woonde in de oorlog aan het Cromvlietplein 62.
Tijdens de grote razzia van 21 november 1944 is Dijkhuijzen gearresteerd en met duizenden andere Haagse mannen naar Duitsland gevoerd om dwangarbeid te verrichten. Met een aantal medewerkers van de gasfabriek werd hij in Lindig bij Kahla tewerkgesteld.
Het werk in de ondergrondse wapenfabriek van REIMAHG (Reichs Marschall Hermann Goring) Werke was zwaar. Bovendien was de behuizing slecht en was er een groot gebrek aan voedsel. Dijkhuizen verbleef met 1200 andere dwangarbeiders in Kahla in het zogenaamde Straflager E. Ongeveer 400 van hen vonden in dit strafkamp door de erbarmelijk slechte levensomstandigheden de dood.
Martinus Dijkhuijzen is in Kahla aan de gevolgen van tuberculose overleden op 17 april 1945. Hij is begraven op het kerkhof van REIMAHG-werke te Kahla.
Aaron Fresco
Geboren op 27 december 1875 te Den Haag, overleden op 26 februari 1943 te Auschwitz (Polen); zoon van Hartog Fresco en Mietje Blok. Gehuwd met Esther Blok, geboren op 31 mei 1875 te Den Haag, overleden op 26 februari 1943 te Auschwitz (Polen).
Op het monument van het Gemeentelijk Gasbedrijf aan het Trekvlietplein staat slechts eenmaal de naam A. Fresco vernield, terwijl er twee personeelsleden van de gasfabriek met deze achternaam en voorletter zijn omgekomen.
Aaron Fresco was oorspronkelijk fruitkoopman van beroep en woonde tot 1924 met zijn gezin in de Joodse buurt in Den Haag. Na zijn faillissement kreeg Fresco omstreeks 1907 een kantoorbaan als schrijver 1e klasse bij de nieuwe gasfabriek van het Gemeentelijk Gasbedrijf aan het Trekvlietplein. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij hier nog steeds werkzaam. Het gezin Fresco-Blok woonde in de oorlog in de Herman Costerstraat 418.
In opdracht van de Duitse bezetter moesten op 26 november 1940 alle Joodse gemeenteambtenaren uit hun functie worden ontheven. Dit was kort voor de officiële pensioendatum van Aaron Fresco. Op voorstel van de directeur van het gasbedrijf kreeg Aaron Fresco evenwel eervol ontslag wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Op 19 februari 1943 zijn Aaron en zijn vrouw Esther in Westerbork aangekomen. Zij verbleven daar slechts vier dagen. Op 23 februari 1943 zijn Aaron en Esther op transport gesteld naar Auschwitz in Polen, waar ze op 26 februari 1943 om het leven zijn gebracht.
Aaron en Esther Fresco-Blok hadden drie kinderen. Hun dochters Mietje en Hendrika overleefden de oorlog. Hun zoon, de violist Hartog Fresco, is twee dagen na zijn ouders op 28 februari 1943 in Auschwitz vermoord. Schoondochter Lena, de vrouw van Hartog Fresco, en Aarons drie kleinkinderen Sara, Esther en Louis, zijn met het zogenaamde kindertransport vanuit Vught via Westerbork op transport gesteld naar Sobibor, waar zij allen op 11 juni 1943 zijn omgebracht.
Abraham Fresco
Geboren op 23 oktober 1883 te Den Haag, overleden op 22 oktober 1942 te Auschwitz (Polen); zoon van Arend Fresco en Judith de Jong. Gehuwd met Schoontje Pais, geboren op 4 mei 1888 te Amsterdam, overleden op 22 oktober 1942 te Auschwitz (Polen).
Op het monument van het Gemeentelijk Gasbedrijf aan het Trekvlietplein staat slechts eenmaal de naam A. Fresco vermeld, terwijl er twee personeelsleden van de gasfabriek met deze achternaam en voorletter zijn omgekomen.
Abraham Fresco had een opleiding tot smid gedaan. Eind april 1907 kreeg hij een betrekking als machinist bij de nieuwe gasfabriek van het Gemeentelijk Gasbedrijf aan het Trekvlietplein. Het gezin Fresco-Pais woonde in de oorlog in de Jan Blankenstraat 117.
In opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse ambtenaren bij het Gasbedrijf uit hun functie ontheven. Na bijna 34 jaar trouwe dienst is Abraham Fresco op 1 maart 1941 op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen. Bij zijn ontslag werd bepaald dat hij een ontslaguitkering zou krijgen tot aan 23 oktober 1948, de datum van zijn pensioen. Dit heeft Abraham Fresco niet meer meegemaakt. Hij is in mei 1942 naar Westerbork overgebracht. Zijn vrouw Schoontje Fresco-Pais is in oktober 1942 uit hun huis aan de Jan Blankenstraat gehaald en eveneens weggevoerd naar Westerbork.
Op 19 oktober 1942 is Abraham Fresco met zijn vrouw Schoontje vanuit Westerbork op transport gesteld naar Auschwitz in Polen. Daar zijn beiden drie dagen later op 22 oktober 1942 om het leven gebracht.
Abraham Fresco en Schoontje Pais hadden een zoon, de musicus Jozef (John) Fresco. Hij heeft de oorlog overleefd.
Franciscus Hubertus van Grondelle
Geboren op 2 mei 1912 te Amsterdam, overleden op 18 februari 1945 te Ohrbeck (Duitsland); zoon van Jan Antonie van Grondelle en Cornelia Jannetje Barbara Zwanenburg. Hij was ongehuwd.
Franciscus van Grondelle was werkzaam als bode bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. In de eerste oorlogsjaren woonde hij in de Paets van Troostwijkstraat 237. In november 1944 verbleef hij in Rotterdam.
Tijdens de grote razzia van 10 november 1944 in Rotterdam is Franciscus van Grondelle gearresteerd en kwam in het Duitse strafkamp in Ohrbeck bij Osnabrück terecht. De dwangarbeiders werden daar ingezet bij de winning van ijzererts.
Twee Rotterdamse mannen, die eveneens in het kamp hadden gezeten, verklaarden na de oorlog dat Van Grondelle op 17 februari 1945 op onmenselijke wijze was afgetuigd door een kampbeul. Zijn belager was van mening dat hij een valse verklaring zou hebben afgelegd. De volgende nacht is Van Grondelle aan zijn verwondingen bezweken. Hij werd begraven op de begraafplaats van Georgmarienhütte ten zuiden van Osnabrück.
Na de oorlog is Franciscus van Grondelle herbegraven. Zijn graf bevindt zich nu op het Nederlands ereveld te Hannover.
Louis Joël
Geboren op 15 februari 1920 te Den Haag, overleden op 1943 te Sobibor (Polen); zoon van Samuel Joël (geboren 30 oktober 1886 te Den Haag, overleden op 2 november 1942 in Auschwitz (Polen)) en Alida Cornelia Lorsch (overleden op 29 januari 1935); zijn vader hertrouwt op 15 juli 1936 met Grietje Sanders (geboren 10 april 1885 te Rotterdam, overleden op 23 september 1943 te Auschwitz (Polen)). Hij was ongehuwd.
De ouders van Louis Joël hadden een herenkledingzaak in Den Haag. Zijn moeder Alida Lorsch overleed toen hij veertien jaar oud was. De jonge Louis Joël kreeg in september 1938 een baan als schrijver 2e klasse bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. Hij woonde in de oorlog aan Oude Boomgaardstraat 13.
Al snel na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog raakte Louis Joël zijn aanstelling bij de gasfabriek kwijt, want in opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse gemeenteambtenaren uit hun functie ontheven. Vervolgens is Louis Joël op 1 maart 1941 op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen. Na zijn ontslag is hij korte tijd gaan werken als vertegenwoordiger en daarna bij de afdeling HAV (Hulp aan Vertrekkenden) van de Joodse Raad in Den Haag aan de Hartogstraat 1.
Op 11 augustus 1942 is Louis Joël te werk gesteld in het werkkamp Moerdijk (een buitenkamp van Vught). Hij kwam op 3 juli 1943 aan in Westerbork en verbleef daar drie dagen. Op 6 juli 1943 is hij 1943 door de Duitse bezetter op transport gesteld naar Sobibor in Polen en daar op 9 juli 1943 vermoord. Zijn vader Samuel, zijn vijf jaar oudere broer Michel en zijn stiefmoeder Grietje Sanders zijn allen in Auschwitz omgebracht.
Leendert Cornelis Landmeter
Geboren 8 oktober 1923 te Voorburg, overleden op 22 maart 1945 te Berlijn-Schönefeld (Duitsland); zoon van Leendert Kornelis Landmeter en Wiegertje de Groot. Hij was ongehuwd.
De jonge Leendert Landmeter werkte als elektricien bij het Gemeentelijk Gasbedrijf.
Tijdens een razzia is Landmeter gearresteerd en als dwangarbeider in Berlijn-Schönefeld terechtgekomen. Arbeiders uit de bezette gebieden waren gedwongen hier voor de firma Henschel Flugzeug-Werke vliegtuigen te bouwen.
De geallieerden bombardeerden in 1944 en 1945 onophoudelijk de Henschel-fabrieken. In de nacht van 22 op 23 maart 1945 vond een groot bombardement plaats. Leendert bevond zich tijdens de luchtaanval in een schuilloopgraaf achter een deur die omstreeks elf uur in de avond door een bominslag versplinterd raakte. Leendert Landmeter liep hierbij zware inwendige kneuzingen op, waaraan hij is overleden. Bij dit bombardement zijn nog vier andere Nederlandse dwangarbeiders gedood.
Leendert Landmeter is op 28 maart 1945 begraven in Schönefeld en op 4 december 1948 herbegraven op het ereveld te Loenen.
Samuel Moses
Geboren op 14 december 1890 te Den Haag, overleden op 19 oktober 1942 te Auschwitz (Polen); zoon van Elkan Moses en Gezina Magnus. Gehuwd met Flora van der Ham, geboren op 2 mei 1897 te Den Haag, overleden op 19 oktober 1942 te Auschwitz (Polen).
Samuel Moses was oorspronkelijk koperslager. Hij kwam in september 1919 in dienst van het Gemeentelijk Gasbedrijf. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was zijn functie Schrijver 1e klasse. In de oorlog was hij met zijn gezin woonachtig aan de Marktweg 3 in Den Haag.
In opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse gemeenteambtenaren uit hun functie ontheven. Vervolgens is Samuel Moses op 1 maart 1941 op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen.
Op 5 oktober 1942 zijn Samuel Moses, zijn echtgenote Flora Moses-van der Ham en hun zonen Elkan, Isidor Karel en Herman Felix in Westerbork aangekomen. Zij verbleven daar slechts elf dagen. Op 16 oktober 1942 zijn zij op transport gesteld naar Auschwitz in Polen, waar Samuel Moses, Flora Moses-van der Ham en Herman Felix op 19 oktober 1942 zijn vermoord. De andere twee zonen Elkan en Isidor Karel zijn in 1944 door de Nazi's omgebracht.
In 1943 is ook Samuels tweelingbroer Simon Moses in Auschwitz omgebracht.
Cornelis van den Oever
Geboren 30 september 1897 te Alblasserdam, overleden op 26 juli 1944 te Toul (Frankrijk); zoon van Arie van den Oever en Cornelia Vlot. Gehuwd met Maartje van Dam.
Cornelis van den Oever had een opleiding tot constructietekenaar gevolgd. Kort voor de oorlog trad hij in dienst bij het Gemeentelijk Gasbedrijf als opzichter.
Van den Oever werd al vroeg in de oorlog lid van het verzet. Op 13 maart 1942 is Van den Oever gearresteerd. Na zijn arrestatie vond de Duitse bezetter zijn verboden zender. Van den Oever kwam terecht in de bewaarplaats in Rotterdam, vanuit daar is hij overgebracht naar kamp Amersfoort. Hierna volgde een lange weg langs concentratiekampen.
In Duitsland werd Van den Oever tewerkgesteld bij de zogeheten ‘1e SS Baubrigade'. Deze ‘brigade' bestond uit gevangenen van concentratiekamp Sachsenhausen, die op vele plekken in Duitsland werkzaamheden moesten verrichten. In eerste instantie was dat in Sachsenhausen (bij Berlijn in Duitsland). In oktober 1942 werd Van den Oever met vierhonderd andere gevangen overgebracht naar concentratiekamp Duisburg-Ratingsee (Duitsland), wat een ‘Aussenlager’ (buitenkamp) van kamp Sachsenhausen was. Op 25 februari 1943 volgde transport naar het Britse Kanaaleiland Alderney voor de Franse kust. De Kanaaleilanden vormden het enige Britse grondgebied dat door de Duitsers bezet is geweest. Op Alderney bevonden zich vier ‘Aussenlager' van concentratiekamp Neuengamme. Cornelis van den Oever en de andere overgebrachte gevangenen werden daar administratief ingedeeld bij het concentratiekamp Neuengamme.
De Nazi-onderneming Organisation Todt leidde de kampen op Alderney. In het Lager Norderney werkten vooral zogenaamde ‘politieke' gevangenen. Zij waren gedwongen bunkers en andere betonnen schuilplaatsen te bouwen. Na de invasie van de geallieerden zijn op 22 juli 1944 alle gevangenen van Alderney geëvacueerd en op het vasteland per trein op transport naar Duitsland gesteld. Volgens de verklaring van de SS is Van den Oever tijdens het transport ter hoogte van de Noord-Franse stad Toni in de late avond van 26 juli 1944 tijdens een vluchtpoging neergeschoten en aan zijn verwondingen overleden. Volgens getuigenverklaring heeft er die nacht iets anders plaatsgevonden. In de nacht van 26 op 27 juli 1944 kwamen de gevangenen in één van de goederenwagons in opstand. Als represaillemaatregel heeft de SS vervolgens zeventien van hen bij de spoorbaan nabij Toul geëxecuteerd en daar begraven.
Maartje, de echtgenote van Cornelis van den Oever, bleef achter met drie jonge kinderen.
Cornelis van den Oever is begraven op de Cimetière Municipal in de Franse stad Toul. Op de Burgergedenkplaat op het Nederlands ereveld Orry-la-Ville in Frankrijk staat de naam van Cornelis van den Oever vermeld.
Arie Cornelis Oors
Geboren 26 januari 1911 te Den Haag, overleden 2 waart 1945 te Millingen (Duitsland); zoon van Adrianus Wilhelmus Oors en Adriana Cornelia Pennings. Gehuwd met Johanna Cornelia Panneman.
Arie Oors kwam uit een groot gezin met tien kinderen. Hij was bankwerker en verwarmingsmonteur. In de Tweede Wereldoorlog kreeg hij een baan als tijdelijk bankwerker bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. Het gezin Oors-Panneman had in Den Haag een woning aan de Noordpolderkade 81.
Op 21 november 1944 is Arie samen met zijn oudere broer Adrianus (Janus) tijdens de razzia's in Den Haag gearresteerd en zijn zij als dwangarbeiders naar Duitsland weggevoerd.
Arie en Janus Oors kwamen terecht in het beruchte Kamp Rees (officiële naam ‘Ausländerlager Groine, Bauabschnitt Röhrig, Einheit Heinze'). Het kamp was van november 1944 tot 23 maart 1945 net over de Nederlandse grens gevestigd bij het Duitse stadje Rees.
Veel dwangarbeiders in Kamp Rees waren Nederlanders die bij razzia's waren opgepakt. De meesten kwamen uit het westen van het land, maar er was ook een aanzienlijke groep uit Apeldoorn en omgeving. Verder zaten er onder andere Russen, Roemenen, Polen, Fransen en Italianen.
De dwangarbeiders moesten in Kamp Rees zware arbeid verrichten voor de Nazi-organisatie Organisation Todt. De verzorging in het kamp was ronduit slecht. In de wintermaanden van 1944-1945 werden veel dwangarbeiders ernstig ziek en stierven. Tijdens de drie maanden van het bestaan van Kamp Rees zijn er 247 Nederlanders om het leven gekomen.
Uit getuigenverklaringen is gebleken dat op 2 maart 1945 in de avond een Russische dwangarbeider een kaars aanstak, die in aanraking kwam met stro in een van de loodsen, waar de mannen sliepen. De loods stond in een oogwenk in brand en ook andere loodsen vatten vlam. De aanwezige SS-ers dreigden iedereen die hulp wilde bieden te doden.
Die nacht zijn 36 dwangarbeiders, waaronder de broers Arie en Janus Oors, levend verbrand. De broers Oors liggen samen begraven op het Katholischer Friedhof te Haldern bij Rees. Een gedenksteen met de namen van de twee broers staat op het Nederlands ereveld in Düsseldorf.
Rudolf (Rudi) Ruys (familienaam ook gespeld als Ruijs)
Geboren 27 juni 1911 te Soerabaja (Nederlands-Indië), datum en plaats overlijdensakte 6 maart 1945 te Keulen (Duitsland); zijn ouders zijn waarschijnlijk Jan Daniel Ruys en Henriëtte Charlotte Kuhr.
Rudolf Ruys kwam in 1938 in Den Haag wonen en studeerde economie. In Den Haag kreeg hij korte tijd later een baan als tijdelijk crisisambtenaar bij het Gemeentelijk Gasbedrijf.
Ruys is op 21 november 1944 bij de grote razzia in Den Haag gearresteerd en was gedwongen op verschillende plaatsten in Duitsland graafwerk te verrichten. Toen hij hiertoe wegens algehele verzwakking niet meer in staat was, is hij opgenomen in de ziekeninrichting Gremberger-Wald bij Keulen. Als gevangene van de terugtrekkende Duitse troepen is Rudi Ruys in maart 1945 meegevoerd. De SS heeft hem vervolgens tezamen met 28 Russische en twee Franse krijgsgevangenen nabij Keulen in het Grensberger-Wald geëxecuteerd. Hier is hij op 10 april 1945 dood aangetroffen en daarna begraven op de begraafplaats Kalk in Keulen.
In 1948 is het stoffelijk overschot van Rudi Ruys van Duitsland naar Nederland gebracht. Hij ligt thans begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats aan de Kerkhoflaan in Den Haag. Op de grafsteen van het familiegraf Ruys staat als overlijdensdatum van Rudi Ruys 10 april 1945 vermeld.
Alexander van Tijn
Geboren op 31 juli 1884 te Puttershoek, overleden op 14 januari 1943 te Auschwitz (Polen); zoon van Hartog van Tijn en Johanna Keizer. Gehuwd met Sara Clarenburg, geboren op 18 oktober 1888 te Amsterdam, overleden op 14 januari 1943 te Auschwitz (Polen).
Alexander van Tijn vestigde zich op 31 mei 1907 vanuit Puttershoek in Den Haag voor zijn nieuwe baan als klerk bij het Gemeentelijk Gasbedrijf. Op 28 maart 1917 huwde hij in Zaandam met Sara Clarenburg. Het jonge gezin kreeg een woonhuis aan de Delftschelaan.
Van 1935 tot aan de deportatie in 1942 woonde Alexander met zijn vrouw in de De Bullstraat 72 in het Laakkwartier. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was Alexander van Tijn opgeklommen tot administratief ambtenaar C bij het Gasbedrijf.
In opdracht van de Duitse bezetter werden op 26 november 1940 alle Joodse ambtenaren bij het Gasbedrijf uit hun functie ontheven. Na bijna 34 jaar trouwe dienst is Alexander van Tijn op 1 maart 1941 op last van de bezetter vanwege zijn Joodse achtergrond ontslagen. Bij zijn ontslag werd bepaald dat hij een ontslaguitkering zou krijgen tot aan 31 juli 1949, de datum van zijn pensioen. Dit heeft Alexander van Tijn niet meer meegemaakt.
Op 2 december 1942 zijn Alexander en zijn vrouw Sara in Westerbork aangekomen. Sara van Tijn-Clarenburg heeft vanuit Westerbork nog geprobeerd via een afstammingsonderzoek vrijgesteld te worden van deportatie. Dit is niet gelukt. Op 11 januari 1943 zijn Alexander en Sara op transport gesteld naar Auschwitz in Polen, waar zij op 14 januari 1943 zijn vermoord.
Hun zoon Hartog en schoondochter Johanna Prins waren al een half jaar eerder, op 30 september 1942, in Auschwitz om het leven gebracht.
Maarten van der Zwan
Geboren 22 januari 1912 te Den Haag, overleden op 8 februari 1945 te Leeden, Landkreis Terklenburg (Duitsland); zoon van Maarten van der Zwan en Kniertje Bruijn. Gehuwd met Dirkje Plugge.
Maarten van der Zwan verloor al op jonge leeftijd zijn vader, een Scheveningse visser die op 11 september 1917 in de Noordzee verdronk. Hij trad voor de oorlog in dienst als kolentremmer bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM). Op stoomschepen haalde de kolentremmer de kolen uit de bunkers en bracht die naar de stookplaat. Dit werk werd vaak door stokers gedaan. Het laatste schip waarop Van der Zwan heeft gevaren was de SS Orion.
Omstreeks 1938 kreeg hij een betrekking bij het Gemeentelijk Gasbedrijf als poetser-machinekamer in dag- en nachtdienst.
Het gezin Van der Zwan woonde in het Bezuidenhout in de Charlotte de Bourbonstraat.
In de oorlog had Van der Zwan speciale toestemming gekregen om in verband met zijn werk ook 's nachts op straat te zijn. Desondanks werd hij bij de grote razzia's in Den Haag op de avond van 22 november 1944 op straat aangehouden. De Duitsers lieten hem die nacht weer gaan, maar enige uren later — om vijf uur in de morgen — werd hij alsnog van zijn bed gelicht en samen met twee broers meegenomen bij een razzia in het Bezuidenhout.
De opgepakte mannen werden met rijnaken via Delft en Amsterdam naar Kampen in Overijssel vervoerd, waar zij korte tijd verbleven in de Van Heutszkazerne aan de Oudestraat. Vervolgens werd een aantal mannen opgedragen twee weken in Slochteren bij boeren op het land te gaan werken. Later moesten de mannen, waaronder de broers Van der Zwan, dwangarbeid verrichten in Tecklenburg-Leeden bij Osnabrück in Duitsland. Ze werkten daar voor de Nazi-organisatie Organisation Todt en moesten onder meer een spoorweg in de richting van Münster aanleggen.
Tijdens het bombardement op Leeden in de nacht van 7 op 8 februari 1945 werd het onderkomen van de daar verblijvende dwangarbeiders getroffen. Ongeveer vijftig mensen zijn deze nacht gedood, waaronder Maarten van der Zwan. Bij het overlijden van Maarten van der Zwan en tijdens zijn begrafenis op het Evangelischer Friedhof in Leeden waren zijn broers aanwezig. De omgekomen dwangarbeiders zijn allen in één graf begraven.
Op 3 maart 1945 vond het bombardement op het Bezuidenhout plaats. Ook de Charlotte de Bourbonstraat, waar de familie Van der Zwan woonde, werd in puin gelegd. Dirkje van der Zwan-Plugge was die dag niet in haar woning, maar bij familie in Leiden. Na haar terugkeer in Den Haag bleek haar hele huis volledig te zijn verwoest en uitgebrand. Dirkje is daarna door haar moeder opgevangen.
Maarten van der Zwan is op 7 maart 1961 herbegraven op het Nederlands ereveld in Loenen.
Uit de uitgaves "Vier herdenkingsmonumenten aan het Trekvlietplein" en "Drie herdenkingsmonumenten met 45 namen" van het Haags Gemeentearchief
Auteur: Corien Glaudemans